Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdpastiche-2Etym: Fr. nabootsing < It. pasticcio = pastei, mengelmoes. Los van de oorspronkelijke, etymologische betekenis duidt de term pastiche meestal op een kunstwerk, vooral literair, waarin de stijl en de thema’s van een auteur of van een bepaalde generatie of periode worden nagebootst: het werk kan (bijna) gelezen worden alsof het echt van de hand van de gepasticheerde auteur of uit de gepasticheerde periode kwam. Daarbij worden wel eens originele fragmenten ingelast (zie pastiche-1). Dergelijke stijlnabootsingen kunnen onbewust tot stand komen, bijv. vanuit een gebrek aan inspiratie of persoonlijkheid of vanuit overdreven bewondering voor een auteur. Dat brengt de pastiche dicht in de buurt van epigonisme, soms zelfs van plagiaat. Maar meestal wordt met pastiche een bewust toegepaste en stilistische virtuositeit vergende poëtische techniek bedoeld. Daarbij onderscheidt men twee types: Bij een eerste type wordt duidelijk aangegeven dat het om een pastiche gaat. De pastiche is hier moeilijk af te bakenen tegenover persiflage en parodie, al berusten deze laatste minder op minutieuze stijlreconstructie en heeft ze een sterker karikaturaal en antagonistisch karakter. Soms beschouwen pasticheurs hun werk zelfs positief als een vorm van ‘toegepaste’ literaire kritiek of als een stijloefening. In de moderne Nederlandse literatuur zijn Kees Stip en Paul Claes (bijv. Mimicry, 1994) bedreven pasticheurs. In een tweede type wordt gesuggereerd dat het om een ‘originele’ tekst gaat; dan wordt pastiche een vorm van literaire mystificatie. Bekend is bijv. F. van Eedens bundel Grassprietjes uit 1885, een onder het pseudoniem Cornelis Paradijs gepubliceerde pastiche van de domineespoëzie van Ten Kate c.s. Het antagonistische moment is hier duidelijk: men wil de gepasticheerde stijl aan de kaak stellen. In het extreemste geval publiceert men de pastiche onder de naam van de gewraakte auteur. Zie ook burleske literatuur. Lit: L. Deffoux, Le pastiche littéraire des origines à nos jours (1932) J. Grootaers, Maskerade der muze: vervalsing, namaak en letterdiefstal in eigen en vreemde letterkunde (1954) J.G. Riewald, ‘Parody as criticism’ in Neophilologus 50 (1966), p. 125-148 W. Karrer, Parodie, Travestie, Pastiche (1977) R. Chamuleau (red.), De muze vermomd: de Nederlandse poëzie vanaf 1880 in pastiche en parodie (1987) A. Bouillaguet, L’écriture imitative: pastiche, parodie, collage (1996) R. Dyer, Pastiche (2007) P. Aron, Histoire du pastiche: le pastiche littériare francais, de la renaissance à nos jours (2008) P. Aron, Répertoire des pastiches et parodies littéraires des XIC et XX siècles (2009) D. Bilons, 'Le pastiche comme objet d'étude littéraire' in Modèles linguistiques 31 (2009) 60, p. 11-29 M.A. Rose, Pictorial irony, parody and pastiche (2011) M. Fletcher, Reading Revelation as pastiche: imitating the past (2017).
|
|