Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdburleske literatuurEtym: It. burla = grap. Verzamelnaam voor teksten die worden gekenmerkt door een gechargeerd komische voorstelling van zaken. Het effect ontstaat door een discrepantie tussen onderwerp en stijl: ofwel wordt een ernstig of verheven onderwerp (bijv. thema’s uit de klassieke literatuur of bepaalde genres of stijlverschijnselen van een auteur of groep auteurs) behandeld op een triviale manier, ofwel wordt een onbeduidend of triviaal onderwerp benaderd met voorgewende waardigheid. De eerste soort is terug te vinden in de travestie, de tweede in de parodie en het heroïco-komisch epos (mock epic). Het genre volgt het procédé van de pastiche-2 Zo werd, in navolging van de Franse dichter, roman- en toneelschrijver P. Scarron (1610-1660), o.m. bekend door zijn Le Virgile Travesty (1648-1659), in de tweede helft van de 17de eeuw een soort poëzie in Nederland populair die 'burlesk' genoemd werd. In het volgende fragment van een sonnet van Focquenbroch vindt men de beide procédés van travestie en mock epic terug: Laas! zal mijn onluk dan zijn wreedheid nimmer staken? Over het algemeen is de humor in burleske literatuur eerder koddig of boertig dan geestig. Als een burlesk auteur een karikatuur maakt van een (auteurs)stijl door een bepaald werk (geheel of gedeeltelijk) of bepaald genre op de voet te volgen, gaat de pastiche over in de parodie. Wordt het bewerkte origineel opzettelijk verzwegen dan kan men te maken hebben met plagiaat. Krijgt de persiflage een fel spottend karakter dan spreekt men van een satire. Sommigen zien burleske literatuur als een vorm van anti-literatuur, anderen beschouwen menige burleske tekst als een vorm van literaire kritiek, zoals ook het geval is met de parodie. Dominant in de receptie van lezers en critici is de opvatting van dit genre als een vorm van vermaak. Als zodanig is deze literatuur nauw verwant aan de klucht (zowel klucht-1 als klucht-2) en de revue-1. Lit: J.G. Riewald, ‘Parody as criticism’ in Neophilologus 50 (1966), p. 125-148, vooral p. 126 G.J. Vis, Johannes Kinker en zijn literaire theorie (1967), p. 111 en 312-313 J.D. Jump, Burlesque (1972) G. Dotoli, ‘Pour une définition du burlesque’ in Australian journal of French Studies 33 (1996), p. 330-348 D. Bertrand (red.), Poétiques du burlesque (1998) C. Nédélec, Les états et empires du burlesque (2004).
|