Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdsatireEtym: Lat. satura = schotel gevuld met allerlei vruchten; vandaar overdrachtelijk: poëtisch mengelwerk. Aanduiding voor een type literatuur dat gewoonlijk naar zijn vorm, inhoud of intentie wordt gedefinieerd als een teksttype waarin de auteur door humor, komische werking of door overdrijving van bepaalde karakteristieke trekken (vgl. parodie, karikatuur en pastiche-2) een bepaalde zaak, toestand of menselijke fouten en tekortkomingen belachelijk maakt. Een belangrijke formele eigenschap van satire is ironie, meestal van een militante soort. Satire doet een sterk beroep op de lezer of toeschouwer om het groteske, parodistische of ironische te onderkennen, vooral omdat de auteur kan werken met subtiele dubbelzinnigheden of bekend veronderstelde omstandigheden of teksten met een soort ‘sous entendu’. Satire verschilt van het komische doordat die laatste uitsluitend de lachlust nastreeft, terwijl satire tevens een moralistische, een op verbetering van de menselijke zwakheden of fouten of een op verandering van normen gerichte doelstelling heeft. Scherp zijn deze grenzen echter niet te trekken, temeer daar de term een ontwikkeling blijkt te hebben doorgemaakt die hem ruimer doet zijn dan die van genreaanduiding alleen. Satire blijkt zich te kunnen verbinden met allerlei formele genres: roman, schets, gedicht, drama, cabarettekst e.a. Men heeft daarom wel geprobeerd haar als grondhouding of zijnstoestand te definiëren, maar meestal prevaleert een beschrijving naar inhoud, intentie en vorm. In de klassieke literatuur fungeerde satire nog ten volle als genrebegrip. De grondlegger van het genre was Lucilius (2de eeuw v. Chr.) die het zijn karakteristieke vorm gaf, nl. de hexameter. Horatius (1ste eeuw n. Chr.) perfectioneerde het genre door de inhoud ervan boven de actualiteit uit te tillen naar een algemeen-menselijk niveau en door de vorm te verfijnen. Archilogus, Aristophanes, Juvenalis e.a. schreven satiren en ook zij definieerden de satire als genre. Er werd onderscheid gemaakt tussen Juveniaalse en Horatiaanse satiren als te onderscheiden genres. Steeds meer echter ontstaat vermenging met andere genres. In de middeleeuwen blijkt die vermenging bijv. uit een tekst als Van den vos Reinaerde (13de eeuw), een dierenepos met satirische trekken. Ook een standensatire als De Blauwe Schuit (15de eeuw) is een voorbeeld van die vermenging. De satirische gedichten die Boileau vanaf 1660 in navolging van Horatius en Juvenalis schreef, hebben trekken gemeen met de hekelzang. Een speciale vorm van de satire is de menippeïsche satire, waarin proza en poëzie vermengd voorkomen. Satire en hekeldicht liggen dicht bij elkaar vanwege de intentie, nl. het belachelijk maken van als onwenselijk beschouwde omstandigheden, ontwikkelingen, normen e.d. Veelal is het hekeldicht minder verhuld spottend dan de satire, waarin de schijn van ernst vaak langer wordt volgehouden. Men vergelijke daartoe de hekeldichten van Vondel (Rommel-pot van ’t Hane-kot, 1627 of Roskam, 1630) met Marnix van St. Aldegonde’s De Byenkorf der H. Roomsche Kercke (1569). Een voorbeeld van een satirische versvertelling uit de 18de eeuw is De menuet en de domineespruik (1772) van Betje Wolff. Een bekende satire werd ook Gullivers travels (1726) van Jonathan Swift. In de 18de eeuw was de satire trouwens zeer geliefd, zoals blijkt uit de vele satirische tijdschriften (vgl. P.J. Buijnsters & C.M. Geerars, ‘Bibliografie van de 18e-eeuwse satirische tijdschriften’ in Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw, nr. 1-10, 1975, p. 126-139). Maar ook in de 19de eeuw ontbreekt de satire niet. Daarvoor kan verwezen worden naar de prozaschetsen van Beets en Kneppelhout, naar de poëzie van De Schoolmeester en naar een tijdschrift als Braga (1842-1844). Waar satire een bestaande literaire tekst tot uitgangspunt kiest om die belachelijk te maken, ontstaat parodie. Ook pastiche of burleske literatuur kunnen satirische trekken hebben, zoals blijkt uit Cornelis Paradijs’ Grassprietjes (1885). Een roman als Animal farm (1946) van George Orwell wordt ook als satire gezien. Het ziet ernaar uit dat het begrip satire een steeds ruimere betekenis heeft gekregen en een reeks andere teksttypen zoals parodie, burleske, pastiche, humoristische schets, cabarettekst (cabaret) e.a. in zich heeft verenigd. Dat blijkt bijv. uit satirisch genoemde tv-programma’s als Zo is het toevallig ook nog ‘ns een keer en Hadimassa, waarin allerlei tekstsoorten naast elkaar als satirisch voorkomen. Lit: G. Highet, The anatomy of satire (1962) C.A. van Rooy, Studies in classical satire and related literary theory (19662) M. Hodgart, Satire (1969) A. Pollard, Satire (1970; reprint 1980) W. Drop, F.Ch. van Gestel & J.W. Steenbeek (red.), Boos-aardig. Satiren in de Nederlandse literatuur (19702) C.M. Geerars, ‘De theorie van de satire’ in Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw (1972), 15-16, p. 1-41 G. Highet, The anatomy of satire (1972) L. Hutcheon, A theory of parody (1985), p. 43-63 (reprint 2000) H. van der Parre, ‘Satire als letterkundig begrip’ in Spektator 14 (1984-1985), p. 391-397 Secrete penitentie: bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandse satire 1 (1989) – 16 (1997) E. Sanders & N. Maas, Vrouw, zie ook Hemel en hel: humoristisch-satirische woordenboeken in Nederland in de 18e en 19e eeuw (1994) B.A.Connery & K. Combe, Theorizing satire. Essays in literary criticism (1995) C. Arnould, La satire, une histoire dans l’histoire (1996) R. Vegt, Satirische tijdschriften 1848-1940 (19962) S.E. Jones, Satire and romanticism (2000) K. Freudenburg, The Cambridge companion to Roman satire (2005) L. Feinberg, The satirist (2006) F. Jones, Juvenal and the satiric genre (2007) R.M. Rosen, Making mockery: the poetics of ancient satire (2007) D.M. Hooley, Roman satire (2007) R. Quintero, A companion to satire: ancient and modern (2007) A. Matz, Satire in an age of realism (2010) I. Nieuwenhuis, Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie in Nederland, 1780-1800 (2014) Satire, themanummer van De negentiende eeuw 39 (2015) J. Greenberg, The Cambridge introduction to satire (2018).
|