Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdgroteskeEtym: It. grotta = grot. De benaming verwijst naar de plaats waar men aan het eind van de 15de eeuw bij opgravingen schilderijen ontdekte. Het gaat om frescoversieringen in de door aarde bedekte en daardoor grotachtig aandoende ‘Domus aurea’ van Nero. In de literatuur wordt de term voor het eerst gebruikt in de 16de eeuw in Frankrijk, o.a. bij Rabelais. De benaming raakt echter pas ingeburgerd in de 18de eeuw. In het algemeen verwijst de term ‘groteske’ naar literaire werken met een grillig en onnatuurlijk karakter en duidt hij op een aberratie van de menselijke normen van harmonie. In tegenstelling tot het klassieke lichaamsschema dat gesloten, afgerond en afgescheiden is, wordt het groteske lichaam volgens de Russische literatuurtheoreticus Mikhaïl Bakhtin gekenmerkt door grensoverschrijding, buitenmaats naar voren springende lichaamsdelen (neus, penis, borsten, achterste), openingen (mond, vagina) en desintegratie. Het groteske is volgens Bakhtin een levensbevestigend én ambivalent gegeven; het houdt zowel een destructie als een regeneratie in: leven en dood zijn complementair (men denke aan het beeld van de stokoude zwangere vrouw). We vinden groteske elementen in de karikatuur, de parodie, de satire en bij het absurdisme. Wanneer ze een heel werk bepalen, zowel wat stofkeuze als wat voorstellingswijze betreft, dan werkt de term ‘groteske’ genreaanduidend. Schrijvers die groteske elementen in hun werk opnemen, zetten bij voorkeur het schijnbaar tegenstrijdige en onverenigbare (vgl. paradox) op een gedurfde en uitdagende manier naast elkaar, soms verbonden met levenswijsheden. Het groteske genre gaat in tegen algemeen geaccepteerde normen en werkt tegelijkertijd vervreemdend van de werkelijkheid. Shakespeare verwerkte vaak groteske elementen in zijn werk, zoals grillige gedrochten die contrasteren met een tragische context. Terwijl het classicisme met zijn strenge normbesef (wet) het groteske als smakeloos verwierp, kwam het weer tot grote bloei in de romantiek (wat niet wegneemt dat het verschijnsel in de 18de eeuw toch voorkwam, bijv. in het werk van J.C. Weyerman). In de 20ste eeuw - vooral in het surrealisme en het absurdisme - ziet men het verschijnsel bloeien in bijna alle genres. P. van Ostaijen schreef als ‘grotesken’ aangeduide prozastukken in De bende van de stronk (1932). L. Ferron verwerkte groteske elementen in zijn roman De keisnijder van Fichtenwald (1976). Ook sommige vormen van literaire journalistiek, zoals het cursiefje, hebben vaak een grotesk karakter (bijv. Stoker in de jaren '80 van de 20ste eeuw in De Volkskrant). Andere moderne auteurs die de groteske beoefenden, zijn o.m. Kafka, Beckett, Ionesco.
Portret van een groteske oude vrouw door Q. Matsijs. [bron: Wikipedia].
Zie ook burleske literatuur. Lit: Ph. Thomson, The grotesque (1972) O. Best (red.), Das Groteske in der Dichtung (1980) M. van Buuren, De boekenpoeper. Over het groteske in de literatuur (1982) C. Offermans, 'Heerlik zwansen - over de grotesken van Paul van Ostaijen' in Raster (1984), 30, p. 52-67 E. Rosen, Sur le grotesque: L’Ancien et le nouveau dans la réflection esthétique (1991) B. Sinic, Die sozialkritische Funktion des Grotesken (2003) A. van den Oever, ‘Fritzi’ en het groteske (2003) G. Commerman (red.), 'Grotesken, burlesken, dantesken', speciaal nummer van Gierik 29 (2011), 111 St.Vanasten, ‘De poepe van de Puppe: Groteske ironie en ironie van het groteske’ in Dietsche Warande en Belfort (2006), p. 742-750 J.D. Edwards & R. Graulund, The grotesque (2013).
|