Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdcabaretEtym: Fr. kroeg, taverne. Het zou van het Arabische ‘chamarat’ (= wijnhuis) afgeleid zijn. Mogelijk ook van het Picardische 'cambrete', verkleiningsvorm van 'cambre' (kamer). Literair-muzikale kleinkunstvorm bij voorkeur uitgevoerd in kleine theaters door kleine gezelschappen, soms zelfs door één cabaretier (onemanshow). Cabaret is divers: gewoonlijk bestaat het programma uit een afwisseling van liedjes, sketches, conferences, dans e.d. De inhoud is evenzeer afwisselend: parodie, persiflage, kolder, humor, satire, maar kan ook romantisch en zelfs sentimenteel zijn. De onderwerpen worden meestal ontleend aan de sociale en politieke actualiteit en vooral daarin onderscheidt het cabaret zich van revue-1 en varieté. Het cabaret stamt uit Parijs, waar het in de 19de eeuw begon met Le chat noir in Montmartre, waarin o.m. Emile Goudreau, Rodolphe Salis en Aristide Bruant meewerkten. Die laatste doopte in 1885 Le chat noir om in Le Mirliton. Het was een soort kunstenaarskroeg die werd opengesteld voor publiek en waar werd opgetreden door zangers, musici en voordrachtskunstenaars. Voor de voorstellingen werd betaald in de vorm van consumpties. In Nederland werd dit type cabaret overgenomen door Eduard Jacobs (1868-1914) en later opnieuw tot leven gewekt door Sieto Hoving (1924). Het Nederlandse cabaret ontwikkelde zich echter meer tot optreden in theaters. In het eerste kwart van de 20ste eeuw speelde het cabaret een belangrijke rol in de kunst van de avant-garde. Vermelding verdient in dit verband het ‘Cabaret Voltaire’ in Zürich (1916) en de ‘Veldtocht’ van Theo van Doesburg e.a. in Nederland (1922). De belangrijkste cabaretiers van de beginperiode van het cabaret in Nederland waren Eduard Jacobs, J.H. Speenhoff (1869-1945), Jean-Louis Pisuisse (1880-1927) en Louis Davids (1883-1939). Na de Tweede Wereldoorlog bepaalden vooral Wim Kan (1911-1983), Wim Sonneveld (1917-1974) en Toon Hermans (1916-2000) het gezicht van het cabaret. Daarnaast en daarna kwam er veel nieuw talent, in groepen (bijv. Lurelei, Don Quishocking, Neerlands Hoop) en individueel (Sieto Hoving (1924-2016), Jasperina de Jong, Herman van Veen, Paul van Vliet, Fons Jansen e.v.a.). Freek de Jonge introduceerde nieuwe elementen, zoals het zgn. anticabaret. Aparte vermelding verdient het TV-cabaret, met o.a. Kees van Kooten en Wim de Bie. Sommige cabaretiers schreven hun eigen teksten (bijv. Toon Hermans, Ivo de Wijs, Drs. P., Freek de Jonge), anderen lieten zich daarvan voorzien door auteurs als Annie M.G. Schmidt, Michel van der Plas, Guus Vleugel, Jan Boerstoel, Willem Wilmink e.a. Het cabaret in Vlaanderen heeft een eigen ontwikkeling doorgemaakt waarin o.m. Urbanus en Kamagurka een markante rol spelen en waarop Tom Lanoye, Geert Hoste en Wim Helsen een eigen stempel drukten.
Le Chat Noir. [bron: Ansichtkaart tentoonstelling Théophile Alexandre Steinlen: Meester van Montmartre, Kunsthal Rotterdam, 22 sept. 2007 - 20 jan. 2008].
Lit: E. Visser, Het Nederlands cabaret (1920) J.E. van de Kamp, Mens durf te leven (1967) W. Ibo, En nu de moraal van dit lied (1970) W. Ibo, Cabaret … wat is dat eigenlijk? (1974) W. Voets, ‘De cabarettekst in retorisch perspectief’in Forum der Letteren 26 (1985) 2, p. 108-119 J. Klöters & P. Blom, 100 jaar amusement in Nederland (1987) E. van Altena (red.), Dat is uit het leven gegrepen (1989) B. Grosse, Das Café-théâtre als kulturelles Zeitdokument: Geschichte, Gattung, Rezeption (1990) L. Richard, Cabaret, cabarets: origines et décadence (1991) B. Vogel, Fiktionskulisse. Poetik und Geschichte des Kabaretts (1993) Literatuur en cabaret, speciaal nummer van Bzzlletin 24 (1994-1995), 221-222 P. van den Hanenberg & F. Verhallen, Het is weer tijd om te bepalen waar het allemaal op staat. Nederlands cabaret 1970-1995 (1996) R. Khaitzine, Fulcanelli et le cabaret du Chat Noir: Histoire artistique, politique et secrète de Montmartre (1997) H. Arp e.a., Een avond in Cabaret Voltaire (2003).
|