Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdromantiekPeriodebegrip voor een stroming in de literatuur die gewoonlijk in de tijd gesitueerd wordt tussen ongeveer 1790 en 1830. In feite kent de term een veel bredere toepassing en duidt men er de culturele beweging mee aan die het gehele westerse leven en denken in de eerste helft van de 19de eeuw heeft gedomineerd en ook veel invloed heeft uitgeoefend op allerlei culturele verschijnselen sindsdien. Het gebruik van de term is complex en men is het dan ook niet eens over de definiëring en de toepassing ervan. Sommigen achten de term volledig onbruikbaar omdat er geen overeenstemming over de inhoud bestaat (Lovejoy). Anderen zijn van mening dat de West-Europese cultuur in de genoemde periode voldoende punten van overeenkomst vertoont om toch van romantiek te blijven spreken. Binnen die laatste categorie cultuur- en literatuurhistorici worden twee duidelijk te onderscheiden pogingen ondernomen om de romantiek te omschrijven. De eerste soort omschrijvingen tracht verschijnselen die kenmerkend geacht worden voor deze periode terug te voeren op één of meer centrale begrippen (‘wezenskenmerken’) die als bepalend worden gezien voor de stroming in zijn geheel. De belangrijkste kenmerken die in dit verband genoemd worden zijn de individualisering van gevoel en verbeelding, subjectiviteit of individualisme als zodanig en vrijheid of liberalisme (Wellek, De Deugd e.a.). Ook het dualisme van de kunstenaar o.m. blijkend uit enerzijds zijn verlangen naar het hogere en tegelijkertijd zijn aanvaarding van het aardse wordt als belangrijk kenmerk aangewezen. Anderen geven een meer uitputtende opsomming van de romantiek kenmerkende verschijnselen en trachten daar een beschrijving aan te verbinden van de nationale verschillen en overeenkomsten die de romantische beweging vertoont (Remak e.a.). Wat men onder romantiek verstaat, blijkt in hoge mate bepaald door het door de beschouwer gekozen ordeningsprincipe van die verschijnselen. Wanneer hier gekozen wordt voor het uitgangspunt van het individualisme en de subjectiviteit van de kunstenaar dan geeft dat de gelegenheid om daaraan een aantal van die verschijnselen te relateren. De romantische kunstenaar zag zichzelf bij voorkeur als een uitverkoren ziener, de middelaar tussen het aardse en het metafysische. Gevoel en verbeelding – vaak als kenbron bij uitstek gezien (zie ook negative capability) – waren middelen om deze metafysische verbondenheid van het individu te beleven en verwoorden. Die houding leidde niet alleen tot de genie-cultus, maar ook tot de in de romantiek zo veelvuldig geconstateerde ‘Sehnsucht’, Weltschmerz of hamletisme waar ideaal en werkelijkheid onverzoenbaar bleken. De volledige ontplooiing van de individuele kunstenaar kon alleen gestalte krijgen in volledige vrijheid. Veel romantici zijn dan ook progressief-liberaal en revolutionair, althans aanvankelijk. Er is vooral aandacht voor het bijzondere, het onderscheidende en daarmee tevens voor het irrationele in de mens (de nachtzijde van het bestaan, de droom, het onvervulde verlangen etc.) of voor de wortels van het eigen ik (de kindertijd). In de thematiek van de literatuur komen deze verschijnselen tot uiting in de aandacht voor het exotische en fantastische, voor de outsider of de banneling, voor sprookjes, voor het nationale (eigen) verleden en voor de overlevering. Een genre dat zich bij uitstek leende voor de individualistische ontboezeming is de lyriek en voor het proza het dagboek. In feite leidde de individualisering van de kunst tot het loslaten van het normatieve hiërarchische systeem der genres, zoals dat tot in de verlichting had bestaan. Er ontstaat vermenging van genres en er komen nieuwe genres op de voorgrond te staan, zoals de roman, in het bijzonder de historische roman en de gothic novel. Men kan de romantiek ook negatief definiëren vanuit de tegenstelling tot de erfenis van het classicisme. Romantiek is dan alles wat niet classicistisch is. Niet het uniforme en universele, maar het veelvormige en unieke staat centraal voor de romanticus. Hij verzet zich tegen het mimetische (mimesis) karakter van de kunst en haar pragmatische, opvoedende taak en stelt daar een zuiver esthetische taak tegenover. Schoonheid is het Godgelijke en de kunstenaar is haar priester. Is men het over de definitie van de romantiek al niet eens, over de begrenzing in de tijd verschillen de opvattingen zo mogelijk nog meer. Gewoonlijk wordt de romantiek in de handboeken gesitueerd tussen 1790 en 1830. Een probleem daarbij is echter dat veel van de beschreven verschijnselen al voorkomen voor 1790. Dat is dan ook de reden dat men er wel een periode aan vooraf laat gaan die men preromantiek heeft genoemd. In Duitsland wordt gesproken van de Sturm und Drang-periode die eraan vooraf zou gaan. Anderen neigen ertoe om de periode te begrenzen door specifieke historische gebeurtenissen, zoals de oprichting van het Duitse romantische tijdschrift Atheneum in 1798 als beginpunt, of het overlijden van Walter Scott in 1832 als eindpunt. Maar ook bestaat de opvatting dat de romantiek doorwerkt tot op de dag van vandaag en dat er periodiek steeds andere aspecten van de romantiek worden opgepakt en uitgewerkt. In die laatste versie wordt romantiek opgevat als een brede culturele beweging waaronder ook stromingen als bijv. de Tachtigers of het symbolisme kunnen worden begrepen. In de 20ste eeuw onderscheidt men het verschijnsel van de neoromantiek. Zoals we gezien hebben hangen dergelijke periodeafbakeningen ten nauwste samen met de invulling die men aan het begrip romantiek geeft. In de Duitse romantiek onderscheidt men de Frühromantik en de Hochromantik. De Frühromantik, vooral geconcentreerd in Berlijn en Jena, is te situeren in het laatst van de 18de eeuw en het begin van de 19de eeuw, met als centrale figuren de gebroeders Schlegel en verder de dichters Wackenroder, Tieck en Novalis, de godsdienstfilosoof Schleiermacher en de natuurfilosoof Schelling. Tot de jongere generatie, ook wel Heidelbergromantici of Hochromantiker genoemd, rekent men Brentano, Hoffmann, Mörike en Eichendorf. Naast de fascinatie voor het verleden, de natuur en het eenvoudige, concentreerden ze zich ook op het erotische (vaak verbonden met het demonische en bovennatuurlijke), het Germaans nationale, het legendarische en het volkse (Grimm). In Engeland manifesteerde de romantiek zich nauwelijks als een coherente beweging. Naast William Blake en de gothic novelists dienen historische romanschrijvers als Walter Scott en dichters als Wordsworth, Coleridge, Shelley, Keats en Byron (byronisme) vermeld te worden. De overgang naar de romantiek verliep er geleidelijker en informeler, met een herwaardering van de eigen traditie: Spenser, Milton, Shakespeare. Gezien de sterke nawerking van het classicisme en het neoclassicisme en de afkeer van buitenlandse invloeden breekt de volle romantiek in Frankrijk pas laat door met Victor Hugo’s Préface de Cromwell (1827) dat groot tumult veroorzaakte en felle discussies tussen classici en ‘modernen’. Het pleit werd ten gunste van de romantiek beslecht met de opvoering van Hugo’s Hernani (1830). Op het gebied van de poëzie moeten de namen van De Nerval, De Lamartine, De Vigny en De Musset genoemd worden. Wegbereiders waren Chateaubriand met Atala (1801) en Madame De Staël met De l’Allemagne (1813), waarin ze de Duitse romantiek in Frankrijk introduceerde. De Italiaanse romantiek is vertegenwoordigd in het werk van Manzoni, Ortis, Foscolo en Leopardi en de Spaanse door Martinez de la Rosa, Garcia Guttiérez, José de Cadalso en Zorilla. In Nederland laat men de romantiek gewoonlijk vooraf gaan door een periode die men preromantiek genoemd heeft en waaronder men auteurs als Hieronymus van Alphen en Rhijnvis Feith rangschikt. Het begrip preromantiek is echter zeer omstreden omdat het te weinig laat zien hoezeer er van een geleidelijke en in Nederland van een zeer voorzichtige ontwikkeling sprake is. Van die terughoudendheid getuigt bijv. Jacob Geels dialoog Gesprek op de Drachenfels (1835) waarin een waarschuwing voor de vrijheden van de romantiek wordt verwoord. Hoezeer de nationale romantiek slechts een zwakke weerklank geeft van de internationale, kan men aflezen aan Beets’ werk uit zijn zgn. ‘zwarte tijd’ en de discussie tussen Beets en Geel n.a.v. Beets’ Gids-bijdrage ‘Vooruitgang’. Behalve in het werk van Kinker, Bilderdijk en Da Costa zijn er romantische tendensen aan te wijzen in dat van Drost, Potgieter, Van Lennep, Paaltjens en Bosboom-Toussaint. Vooral de historische roman speelde in Nederland een belangrijke rol, zoals de historische romans van Conscience in Vlaanderen. Sommige literatuurhistorici beschouwen het werk van Multatuli als het hoogtepunt van de Nederlandse romantiek. In België is de romantiek vertegenwoordigd in het werk van Jan Frans Willems, Alfred Hegenscheidt en Prudens van Duyse. Sommigen beschouwen de poëzie van Guido Gezelle als een hoogtepunt van de Vlaamse romantiek. Maar met het noemen van de namen van Multatuli en Gezelle is de grens van 1830 voor het einde van de romantiek al ruimschoots overschreden. Lit: A.O. Lovejoy, 'On the discrimination of Romanticism’ in PMLA 29 (1924), p. 229-253 P. van Tieghem, Le romantisme dans la littérature européenne (1948; reprint 1969) M.H. Abrams, The mirror and the lamp (1953) C.M. Bowra, The Romantic imagination (1961, 19809) H.H. Remak, ‘West European Romanticism. Definition and scope’ in Comparative literature. Method and perspective (1961) R. Wellek, ‘The concept of Romanticism in literary history’ in Concepts of criticism (1963), p. 128-221 C. De Deugd, Het metafysisch grondpatroon van het romantische literaire denken (1966, 19712) M. Peckham, The triumph of romanticism (1970) W. van den Berg, De ontwikkeling van de term ‘Romantisch’ en zijn varianten in Nederland tot 1840 (1973) P. Viallaneix (red.), Le préromantisme: Hypothèque ou hypothèse (1975) G. Knuvelder, De romantiek en haar aspecten (1974) L.R. Furst, European Romanticism. Self definition (1980) M. Praz, Lust, dood en duivel in de literatuur van de romantiek (vert., 19922) M. Cranston, The romantic movement (1994; reprint 1995) M. Brix, Le romantisme franςais (1999) D. Kaiser, Romanticism, aesthetics and nationalism (1999) M. Mathijsen, Nederlandse literatuur in de romantiek (1820-1880) (2004) M. Doorman, De romantische orde (2004) M. Ferber, A companion to European romanticism (2005) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 8 (2007), kol. 333-350 J. Klancher (red.), A concise companion to the romantic age (2009) S. Pricket & S. Haines (red.), European romanticism. A reader (2010) G. Kaiser, Literarische Romantik (2010) M. Ferber, Romanticism (2010) W. van den Berg, ‘Romantiek’ in G.J. van Bork & N. Laan (red.), Van romantiek tot postmodernisme (2010), p. 51-92 A. Day, Romanticism (20122) J. Faflak & J.M. Wright (red.), A handbook of romanticism studies (2012).
|
|