Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdneoromantiekEtym: Gr. neo- = nieuw. Begrip uit de literatuurgeschiedschrijving en literaire kritiek voor een stroming aan het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw die gekenmerkt wordt door subjectiviteit, dromerigheid en idealisme en die door sommigen beschouwd wordt als een reactie op het realisme-1 en naturalisme van de 19de eeuw. Als periodebegrip is neoromantiek eigenlijk niet goed bruikbaar omdat de grenzen met romantiek en symbolisme niet erg helder zijn. Bovendien worden in dit verband ook vaak de termen impressionisme, estheticisme en decadentie genoemd, waardoor de aanduiding ‘neoromantiek’ er niet duidelijker op wordt. In het Duitse taalgebied spreekt men van Neuromantik, waarbij de term gebruikt wordt voor de tweede generatie romantici, maar ook voor de navolgers van de grote Duitse romantici tussen 1840 en 1860, en tenslotte voor de generatie 1890-1920 die zich afzette tegen het materialisme van het naturalisme. Ter onderscheiding van gelijktijdige artistieke bewegingen als impressionisme en decadentisme werden auteurs als Hofmannsthal en Hesse met hun aandacht voor het niet-alledaagse en wonderbaarlijke Neuromantiker genoemd. Voor het Nederlandse taalgebied kan op grond van werken die men neoromantisch heeft genoemd een aantal kenmerken worden opgesomd die daarvoor blijkbaar kenmerkend worden geacht. Dan blijkt dat men de term bij voorkeur toepast op proza waarin een historische periode behandeld wordt, maar dan zo dat niet een reconstructie van een historische gebeurtenis wordt nagestreefd, maar vooral de sfeertekening aan het verleden wordt ontleend. Het historische blijkt in de neoromantiek sterk subjectief en idyllisch gekleurd. In die zin is er een opvallend verschil met de 19de-eeuwse historische roman. Soms is het bijna onmogelijk de precieze tijd en plaats van handeling vast te stellen. Ook de figuren zijn vaag, schetsmatig getekend. De personages zijn, evenals de handeling, fictief, maar geplaatst in een sfeervol, dichterlijk beeld van een historische periode, meestal de middeleeuwen. Er bestaat blijkbaar een grote voorliefde voor thema’s als onvervulde liefde, de natuur en het zwerversleven. Tot de neoromantiek worden o.m. Arthur van Schendels noodlotsverhaal Drogon (1896) en zijn romans Een zwerver verliefd (1904) en Een zwerver verdwaald (1907) gerekend. Andere auteurs van werk dat neoromantisch genoemd wordt zijn Adriaan van Oordt (Irmenlo, 1896), Alfred Hegenscheidt (Starkadd, 1897), Aart van der Leeuw (Ik en mijn speelman, 1927), Filip de Pillecyn (De soldaat Johan, 1939) e.a. Nog problematischer wordt het gebruik van de term neoromantiek als periodebegrip wanneer men in ogenschouw neemt dat er in de praktijk ook nog de generatie dichters mee wordt aangeduid die aan het begin van de jaren ’60 teruggrijpt naar motieven en procédé’s van romantische auteurs uit de 19de eeuw, zoals De Genestet, De Schoolmeester, Piet Paaltjens e.a. Het gaat bij deze dichters om een intellectueel en ironisch spel met oudere poëtische vormen. Typisch romantische motieven als het onvervulbare verlangen, het pathos, de zelfspot, het contrast tussen werkelijkheid en ideaal worden in bewust dichterlijke taal en in archaïsche vorm licht ironisch verwoord. Ter onderscheiding van de neoromantici van voor de Tweede Wereldoorlog spreekt men bij deze dichters ook wel van ‘nieuwe romantiek’. Tot deze laatste groep van neoromantici wordt werk gerekend van Anton Korteweg, Gerrit Komrij, Willem Wilmink, Lévi Weemoedt e.a. in Nederland, en Jotie ’t Hooft, H.F. Jespers, Nic van Bruggen, Eddy van Vliet, L. Gruwez e.a. in Vlaanderen. Lit: S.P. Uri, Vlucht der verbeelding: studies over de Neo-romantiek bij twaalf Nederlandse proza-schrijvers en -schrijfsters van de periode 1890-1920 […] (1955) W. Paulsen (red.), Das Nachleben der Romantik in der modernen deutschen Literatur (1969) K. Fens, ‘De poëzie’ in Literair lustrum 2 (1973), p. 41-57 T. van Deel, ‘De ironie van de nieuwe romantiek’ in De Klopgeest 10 (1975), p. 36-43 H. Brems & G. van Hoof (red.), De Nieuwe Romantiek. Situering en bloemlezing (1981) J. van der Vegt, 'Neo-romantische poëzie in Nederland' in Nieuw Vlaams tijdschrift 35 (1982), p. 376-393 H. Brems, ‘Neoromantiek: belijdenis, vorm, mythe’ in Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1945-2005 (2006), p. 316-325.
|
|