Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdsymbolismeEtym: Gr. sumbolon = afgesproken herkenningsteken. Stroming in de kunst waarin de als chaotisch ervaren waarneembare wereld gezien wordt als afschaduwing van een wereld in eenheid, de hogere wereld der ideeën (platonisme). De verschijnselen van de reële wereld zijn symbolen van een wereld van hogere orde waarin alles met elkaar in verband staat. De kleinste materiële voorwerpen hebben hun ‘correspondentie’ in de geestelijke of transcendente wereld. Het is uit de gebruikte formuleringen duidelijk dat het symbolisme een platonische en sterk metafysisch gerichte stroming is, die voor veel van haar aanhangers dan ook godsdienstige, theosofische of wijsgerige implicaties heeft, zoals blijkt uit het werk van Huysmans, Toorop, Maeterlinck, Villiers de l’Isle Adam, Dèr Mouw, Achterberg e.v.a. In cultuurhistorische zin zet het symbolisme zich af tegen het positivisme van de 19de eeuw en het rationele kapitalisme van de bourgeoismaatschappij. Literair gezien betekent dit het aanvaarden van het l'art pour l'art-beginsel en het afwijzen van het naturalisme. Er is een sterke verwevenheid met het estheticisme, waarbij de kunst los wordt gezien van elk maatschappelijk nut en alleen zichzelf (de Schoonheid als het Hogere) tot doel heeft. Ook de relatie tot de decadentie is duidelijk aanwezig (Oscar Wilde, J.K. Huysmans e.a.). Een precieze begrenzing in de tijd is voor het symbolisme moeilijk te geven. Er zijn relaties met de idealistische opvattingen zoals die voor het eerst in de romantiek werden geformuleerd en in de praktijk gebracht (Kant, Schlegel, Novalis, Blake e.a.). Gewoonlijk ziet men als beginpunt van het symbolisme in Frankrijk Gautiers opvattingen over het estheticisme (1835) en in Engeland het optreden van de preraphaëlieten (1848). Auteurs als Baudelaire, Mallarmé, Verlaine in Frankrijk en Swinburne, Wilde en Pater in Engeland worden tot de symbolisten gerekend. Maar pas in 1886 schrijft Jean Moréas in de Figaro een stuk onder de titel ‘Le symbolisme’ (18 september) dat beschouwd wordt als een eerste manifest van de beweging en waarin hij het symbolisme tot taak stelt ‘de idee te bekleden met een tastbare vorm’. Het is de eerste keer dat de naam symbolisme voor deze stroming gebruikt wordt. Het noemen van een eindpunt voor het symbolisme is zo mogelijk nog lastiger. De doorwerking van de symbolistische opvattingen kan tot ver in de 20ste eeuw worden aangewezen bij auteurs als Elliot, Apollinaire, Benn, Trakl, Yeats en Proust. In Nederland zijn de invloeden ervan aanwijsbaar in het werk van Achterberg, Roland Holst, Vasalis, Hoornik, Gerhardt, Van Geel e.a. Voor de Nederlandse situatie geldt dat het symbolisme er pas laat tot bloei kwam. Pas rond 1890 kan men van symbolisme spreken bij auteurs als Leopold, Boutens, Van de Woestijne en Verwey. Met name Verwey zal in zijn tijdschrift De Beweging (1905-1919) de voornaamste woordvoerder en stimulator van de stroming worden en er de wijsgerige en literaire implicaties van verwoorden. Belangrijke dichters (het symbolisme is steeds overwegend een poëtische stroming geweest) zijn dan Alex Gutteling, P.N. van Eyck, Nico van Suchtelen, Maurits Uyldert, Aart van der Leeuw en Ary Prins. Kenmerkend voor de symbolistische poëzie is het zoeken naar een hogere eenheid van de waarneembare verschijnselen, zoals die bijv. tot uiting komt in het gebruik van de synesthesie, in het verwijzen met concrete symbolen naar abstracte waarden (bijv. Guttelings ‘De mattenklopper’ (1910) verwijzend naar eenheid in vervlochtenheid), het verwijzen naar het tijdelijke om het eeuwige te bevestigen (zoals J.H. Leopolds ‘Een druppel wijn…’ uit Verzamelde verzen, dl 1, 1982, p. 87-89), het beschrijven van beweging als cyclische tijd (vgl. Leopolds ‘De molen’ uit Verzamelde verzen, dl. 1, 1982, p. 87-89) e.d. In de thematiek kan die eenheid tot uiting komen in de ongebrokenheid, bijv. van het licht, gesymboliseerd in het doorzichtige of glasachtige (glas, druppel water, azuur, insectenvleugels e.d.) en soms in het alles opheffende Niets. Sommige auteurs over dit onderwerp zijn van mening dat alleen van symbolisme gesproken kan worden wanneer die verbanden en die hogere eenheid gesuggereerd en niet expliciet verwoord wordt. De neiging om de samenhang der dingen in het vers te tonen, komt ook tot uiting in het streven naar het bewerkstelligen van samenhang tussen de gedichten onderling door het bewust creëren van cycli in vorm en thematiek. Implicatie van dit eenheidsstreven is de tendens te komen tot de eenheid van alle kunsten in het Gesamtkunstwerk. Grote invloed ging in heel West-Europa daarop uit van het werk van Richard Wagner, die in de ogen van veel symbolisten het absolute drama had gerealiseerd. De invloed van Wagner kan men bij ons duidelijk terugvinden in het werk van Couperus en de vroege Van Schendel. Een ander belangrijk facet van het symbolisme is het feit dat de poëzie de eigenschap heeft een sterk gesloten karakter te vertonen. Dat komt doordat de symbolisten hun taal trachtten op te laden met een breed veld van betekenissen, hetgeen een grote ambiguïteit oplevert, maar tegelijkertijd de gewenste samenhang van alles met alles bewerkstelligt. Bovendien zijn daarbij experimenten met syntactische regels, met verschillende versvormen, met gewaagde of weinig voor de hand liggende beeldspraak en een groot vertoon van eruditie door impliciete verwijzingen naar reeds bestaande teksten niet zeldzaam; het zijn evenzovele bewijzen dat de symbolist geen concessies doet aan de lezer. En tenslotte vormt ook het esoterische van de leer zelf vaak een struikelblok voor de toegankelijkheid ervan. Interpretatie van deze hermetische poëzie levert dan ook vaak grote problemen op. Het autonome karakter van deze poëzie is misschien wel het meest kenmerkende aspect ervan, omdat in het symbolistische gedicht het onzichtbare zichtbaar gemaakt dient te worden en daartoe een eigen ideële wereld gecreëerd wordt via het symbool. De poëtica van de symbolisten droeg ertoe bij dat men ook in de literatuurwetenschap lange tijd van het taalkunstwerk als autonoom object is uitgegaan, zoals bijv. in de autonomiebewegingen en bij het New Criticism. Lit: A. Zijderveld, ‘De poëzie der Tachtigers in het licht van het symbolisme’ in Tijdschrift Nederlandse Taal- en Letterkunde 54 (1935), p. 183-209 C.M. Bowra, The heritage of symbolism (1943; reprint 1967) A. Balakian, The symbolist movement (1967; reprint 1984) A.G. Lehmann, The symbolist aesthetic in France 1885-1895 (19682) R. Wellek, ‘The term and concept of symbolism in literary history’ in Discriminations. Further concepts of criticism (1970), p. 90-121 J. Kamerbeek Jr., ‘Op zoek naar een definitie van het symbolisme’ in Levende Talen (1970), 273, p. 767-777 Ch. Chadwick, Symbolism (1971; reprint 1978) H. Peyre, Qu’est-ce que le symbolisme? (1974) S. Dresden, Symbolisme (1980) E. Wilson, Axels burcht. Creatieve literatuur van 1870-1930 (1982; vert. van Axels castle, 1931) C. Boot & M.H. Cornips, Kunstenaren der Idee. Symbolistische tendenzen in Nederland, ca. 1880-1930 (1978) A. Balakian (red.), The symbolist movement in the literature of European languages (1982; reprint 1984) T. Anbeek, ‘Bestaat er een Nederlands symbolisme?’ in W. Breekveldt e.a. (red.), De achtervolging voortgezet (1989), p. 329-345 B. Marchal & D. Bergez, Lire le symbolisme (1993) E. Leijnse, Symbolisme en nieuwe mystiek in Nederland voor 1900. Een onderzoek naar de Nederlandse receptie van Maurice Maeterlinck (1995) M. van Buuren (red.), Jullie gaven mij modder, ik heb er goud van gemaakt. Over Charles Baudelaire (1995) A.M. Musschoot, ‘L’art de l’évocation: le mouvement symboliste en Belgique’ in Septentrion 25 (1996), p. 55-63 M. Kemperink, Het verloren paradijs. De Nederlandse literatuur en cultuur van het fin de siècle (2001) J.N. Illouz, Le symbolisme (2004) M. Draguet, Het symbolisme in België (2004) B. Spaanstra-Polak, Het symbolisme in de Nederlandse schilderkunst 1890-1900 (1955, 20042) R. Rapetti, Le symbolisme (2005) J. Acquisto, French symbolist poetry and the idea of music (2006) V. Michelet Jacquod, Le roman symboliste (2008) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 9 (2009), kol. 298-331 G.F.H. Raat, ‘Symbolisme’ in G.J. van Bork & N. Laan (red.), Van romantiek tot postmodernisme (2010), p. 163-201 R. Neginsky, Symbolism, its origins and its consequences (2010) St. Olderr, Symbolism. A comprehensive dictionary (2012²).
|
|