Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmimesisEtym: Gr. mimèsis = nabootsing, voorstelling. Nabootsing, weerspiegeling of weergave van de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid in de kunst. Het begrip mimesis wordt vaak in verband gebracht met de termen inventio, fictie en realisme-2. De oorspronkelijke betekenis van mimesis was uitdrukken, vormgeven, vandaar ook nabootsen. Eigenlijk vanaf de vroegste theoretici – bijv. bij Plato, die de wereld van de kunst zag als een indirecte nabootsing van de Ideeën – is mimesis een centraal begrip geweest in de literatuurbeschouwing. Reeds bij zijn introductie in de Oudheid is het begrip mimesis omstreden. Plato gaf er een normatieve inhoud aan: het kunstwerk moet niet de empirisch waarneembare werkelijkheid uitbeelden, maar de ‘idee’ daarachter. Niet de handelingen in het drama zijn belangrijk, maar de geïmpliceerde deugden of ondeugden die ze uitdrukken. Daarbij constateert Plato dat kunst slechts een afschaduwing geeft van de reële wereld, die op haar beurt slechts een afschaduwing is van de goddelijke werkelijkheid. Kunst is een voorstelling (derde rang) van een voorwerp (tweede rang), dat zelf maar een schaduw is van de echte Idee (eerste rang). De kunstenaar krijgt in De Staat juist wegens dit povere nabootsen slechts een derderangsplaats toegewezen. Aristoteles heeft deze opvatting grondig gewijzigd in zijn Poetica. De kunstenaar is voor hem degene die de elementen uit de werkelijkheid selecteert, tot een structuur verwerkt en zo de dingen modelleert, vormgeeft in een begrijpelijk beeld, waarin de universele waarheid wordt geopenbaard. Bij Aristoteles is de rol van de kunst aldus positiever geformuleerd, ook al verwacht hij er geenszins fotografisch realisme van: de kunstenaar geeft de mogelijkheden van de realiteit (waarschijnlijkheid of vraisemblance). Voor hem is kunst openbaring van het universele, herschepping van het leven. In feite is daarmee de tegenstelling gegeven die eeuwenlang de interpretatie van het begrip mimesis beheerst heeft. Historisch gezien heeft men beurtelings op de nabootsing of op de creatie of inventie de nadruk gelegd. In de renaissance lag het accent op de Aristotelische opvatting, maar daarnaast trachtte het neoplatonisme de ideeën van Plato en Aristoteles te integreren: kunst als weerspiegeling van de werkelijkheid om een hogere waarheid te tonen. De waarschijnlijkheid of vraisemblance wordt daarbij sterker benadrukt dan bij Aristoteles. Tegelijkertijd wordt mimesis ook gekoppeld aan imitatio, d.i. de nabootsing van de klassieken (vandaar de courante verwarring tussen de begrippen mimesis en imitatio). Het is door het imiteren van de klassieke meesters dat de kunstenaar pas goed de ‘natuur’ kan uitbeelden. Zo wordt ‘werkelijkheid’ gaandeweg synoniem van ‘ideale werkelijkheid’. De nadruk komt steeds sterker te liggen op het geïdealiseerde schone en vandaar ook op de norm, het voorschrift. Bienséances en decorum gelden als criteria voor een natuurgetrouwe weergave. Deze kunsttheorie wordt verder uitgewerkt en verfijnd en bereikt een hoogtepunt in het classicisme. Mimesis betekent dan een geheel van regels waarin het publiek zijn normen en waarden herkent. Met de opkomst van de romantiek wordt de mimesisgedachte geleidelijk naar de achtergrond gedrongen, ten gunste van de opvatting dat het kunstwerk een oorspronkelijke schepping is met geheel eigen wetten. De kunstenaar bemiddelt door zijn unieke eigenschappen (genie) tussen het eindige en oneindige, tussen stof en geest. Literatuur bootst de natuur niet na, maar schept haar eigen natuur: de dichter als schepper, als god. Deze opvatting is duidelijk van metafysische aard en steunt weer meer op de uitgangspunten van Plato. Sindsdien hebben de accenten nu eens op het realisme (bijv. naturalisme), dan weer op het ideële (bijv. symbolisme) gelegen. Tegen de romantische kunstopvatting is vooral binnen de marxistisch georiënteerde literatuursociologie verzet gekomen, in het bijzonder tegen de idee van de autonomie van het kunstwerk. Opnieuw ging de weerspiegelingstheorie een rol spelen, maar nu in het bewustzijn dat de werkelijkheid in de kunst altijd vergezeld gaat van een al dan niet uitgesproken ideologie. Hoe problematisch de term mimesis is, blijkt wanneer men tracht vast te stellen wat nu precies nabootsing of weerspiegeling inhoudt. Wat verstaat men onder de werkelijkheid die weerspiegeld wordt? Steeds duidelijker werd dat het mimesisbegrip sterk bepaald wordt door de literatuuropvattingen van een bepaalde auteur of groep auteurs. Het is de auteur die uit de zichtbare werkelijkheid kiest wat beschreven wordt en bovendien geeft hij die werkelijkheid weer door middel van taalvormen die in feite tijdgebonden en beperkte ‘symbolen’ zijn voor de beschreven verschijnselen. Lit: E. Auerbach, Mimesis: de weergave van de werkelijkheid in de westerse literatuur (20042; orig. 1946) W.J. Verdenius, Mimesis: Plato's doctrine of artistic imitation and its meaning to us (1949) M.H. Abrams, The mirror and the lamp (1958) J.D. Boyd, The function of mimesis and its decline (1968) Creatio versus mimesis, speciaal nummer van Nieuw Vlaams Tijdschrift 28 (1975) P. Macherey, Gebroken spiegel. Over de realistiese illusie (1981) M. Spariosu, Mimesis in contemporary theory (1984) P. Claes, Echo’s echo’s (1988), p. 28-37 S. Brinkkemper & I. Soepnel, Apollo en Christus. Klassieke en christelijke denkbeelden in de Nederlandse renaissance-literatuur (1989), p. 40-51 M. Spariosu, Mimesis in contemporary theory (1991) A. Melberg, Theories of mimesis (1995) S. IJsseling, Mimesis: on appearing and being (1997) J.M. Schaeffer, Pourquoi la fiction? (1999) Dossier mimesis, themanummer van Yang 37 (2001) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 5 (2001), kol. 1232-1327 St. Halliwell, The aesthetics of mimesis: ancient texts and modern problems (2002) M. Potolsky, Mimesis (2006).
|