Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdrenaissanceEtym: Fr. wedergeboorte < Lat. re-nasci = opnieuw geboren worden. Renaissance wordt als algemene term gehanteerd voor een opbloei, een ‘wedergeboorte’ of ‘gouden eeuw’, van verschijnselen of ideeën op enigerlei terrein na een periode van (vermeend) verval. Zo spreekt men van de renaissance der natuurwetenschappen, de renaissance der beeldhouwkunst, de Karolingische renaissance enz. Het wederopbloei-idee in het 15de-eeuwse Italië was gebaseerd op de toenmalige overtuiging dat er in de oertijd ook zo'n gouden eeuw bestaan had. Meer specifiek gebruikt, is renaissance de aanduiding voor een stroming in de West-Europese cultuurgeschiedenis die ook als periodebegrip (periode-1) is gaan fungeren en die – met allerlei nationale varianten sinds het ontstaan in Italië tot de laatste bloei in de Nederlanden – begrensd wordt tussen de 13de en 18de eeuw. Het periodebegrip is als vakterm in gebruik na publicatie van het standaardwerk van Jacob Burckhardt, Die Kultur der Renaissance in Italien (1860), waarin hij sterk de nadruk legde op de door de Italiaanse renaissancisten zelf geponeerde interne samenhang van de renaissance. Dit stringente periodebegrip is in de 20ste eeuw afgezwakt: diverse ‘typisch renaissancistische’ kenmerken worden nu meer gezien als afzonderlijke ontwikkelingen die vanuit de middeleeuwen doorlopen. Kenmerkend voor de renaissancistische periode is dat de mens zich meer bewust wordt van zijn eigen individualiteit en mogelijkheden. Het statisch-hiërarchische, theocentrische wereldbeeld van de middeleeuwen (middeleeuwse literatuur) brokkelt af; de mens en zijn aardse bestaan krijgen een autonome waarde (antropocentrisme). De ptolemeïsche conceptie van de kosmos, die het middeleeuwse wereldbeeld ondersteunde, werd ontkracht door Copernicus’ ontdekking dat de aarde niet het centrum van het heelal is, en dus ook niet de exclusieve bekommernis van een ons overkoepelende God. Dit betekende een wetenschappelijke bevestiging van de humanistische (humanisme) emancipatiedrang. De mens was voortaan meer aangewezen op zichzelf en op de beschikbare aardse hulpmiddelen. Die nieuwe gerichtheid gaat gepaard met een enorm dynamisme: vergelijk de sterke ontwikkeling van de niet-religieuze wetenschappen, de talrijke ontdekkingen (boekdrukkunst, buskruit, enz.), de kritische ondervraging van de traditie en de verpersoonlijking van het denken (o.a. theologische conflicten), de kosmopolitische geest (o.a. de ontdekkingsreizen, opkomst van de handel en het geldwezen) naast een groeiend nationaal zelfbewustzijn, en de stijgende sociale mobiliteit (opkomst van de steden, een burgerij en een koopmansstand). De edele ridder en de vrome heilige van vroeger werden als ideaal mensbeeld vervangen door de cortigiano (‘hoveling’), d.i. de wereldwijze, universeel ontwikkelde, zelfbewuste man van smaak. Het eerst ontstaat dit nieuwe concept (universeler, rationeler, individueler, anthropocentrischer dan dat van ‘de’ middeleeuwen) in Italië in de 13de eeuw waar Dante in taalkundig opzicht de literaire renaissance inluidt met zijn ideeën over een beschaafde nationale taal als tegenhanger van het klassiek Latijn op het moment dat in de Nederlanden Jacob van Maerlant zijn ideeën op middeleeuwse wijze vormgeeft. De renaissancistische opvattingen verbreiden zich vooral na de uitvinding van de boekdrukkunst in snel tempo naar Spanje, dat nauwe politieke relaties had met Noord-Italië, naar Portugal, Frankrijk, de Nederlanden en Engeland. De literaire nationale varianten hebben in de literatuurgeschiedenis ook aparte benamingen gekregen. In Italië onderscheidt men de stroming van het petrarkisme die vanaf midden 14de eeuw een grote invloed gaat uitoefenen op de literatuur in West-Europa. In de 15de eeuw ontstaan in Italië twee stromingen, een filosofische, aangeduid als neoplatonisme, die christendom en platonisme tracht te verenigen, en een maniëristische (maniërisme) stroming waaronder later in Italië het marinisme gerangschikt kan worden en die in Spanje aangeduid wordt met gongorisme, in Frankrijk met préciosité, in Engeland met euphuism en in Duitsland met Schwulst. De situatie wordt extra gecompliceerd doordat vanaf ongeveer 1520 de reformatie in bepaalde gebieden van Europa invloed gaat uitoefenen tegelijk met het doordringen van de renaissance én doordat vanaf de tweede zitting (1551-1552) van het Concilie van Trente (1545-1563) de contrareformatie op gang komt, welke laatste beweging in verband gebracht wordt met de barok. Deze factoren hebben wellicht tot gevolg gehad dat Duitsland de renaissance als het ware heeft ‘overgeslagen’. In de noordelijke Nederlanden vindt het humanisme een goede voedingsbodem in de beweging van de Moderne Devotie: eind 15de eeuw vallen de filologische, Latijntalige activiteiten van o.a. Erasmus. In het Zuiden is omstreeks 1500 een typografische renaissance te onderscheiden door toedoen van Dirk Martens en Joannes Grapheus die daar de romeinse en cursieve drukletter introduceren ter vervanging van de ‘middeleeuwse’ gotische letter. De renaissance in de schilder- en tekenkunst kan gesitueerd worden vanaf 1520 (Quinten Matsijs, Pieter Coecke van Aalst, Jan van Scorel, Maarten van Heemskerck) en die in de architectuur en wetenschap vanaf ongeveer 1540 (de eerste Nederlandse Vitruvius-editie verscheen in 1539; Gemma Frisius; Mercator). In literair opzicht laat men de Nederlandse renaissance vaak beginnen in 1567, het jaar waarin de eerste echt-renaissancistische poëziebundel ontstond: Jan vander Noots Het Bosken. De Nederlandse renaissanceliteratuur staat door de aanwezigheid van het Franstalige Bourgondische hof te Brussel sterk onder invloed van de Franse Pléiade-beweging die de moraalfilosofie van het humanisme gecombineerd had met de schoonheidsidealen van het neoplatonisme en de vormen van het petrarkisme. Kenmerkend voor de renaissanceliteratuur is het teruggrijpen op klassieke teksten: in formeel opzicht het hernieuwde gebruik van de klassieke genres als tragedie, blijspel, epos, ode en epigram, bepaalde stijlfiguren (woord- en zinfiguren) en van de klassieke versmaten als de jambe. Inhoudelijke kenmerken zijn vormen van beeldspraak (gedachtefiguren) en motieven uit de klassieke oudheid (mythologie en geschiedenis). Naarmate de renaissance zich verbreidt, worden ook elementen en genres van de voorgaande nationale renaissancistische bewegingen overgenomen, zoals het petrarkisme in de Pléiade en vervolgens Pléiade-elementen in de Nederlandse en Engelse renaissance, of zoals de emblematiek, die met name in de Nederlanden tot grote bloei komt. We noteren in deze periode verder ook het schuchtere begin van een literaire kritiek (voorlopig nog prescriptief eerder dan descriptief). Aristoteles’ Poetica werd herhaaldelijk vertaald en gecommentarieerd. Literair-theoretische geschriften hadden vaak een sterk apologetische functie (bijv. Du Bellays Deffence et illustration de la langue françoise uit 1549 of Sidneys The Defense of Poesie uit 1595); sommigen achtten immers waardevolle literatuur in de eigen volkstaal onmogelijk, en op moreel-religieuze gronden werd zelfs de literatuur in het algemeen aangevallen. 16de-eeuwse Zuid-Nederlandse rederijkers die klassieke elementen verwerken, zijn o.a. Jan Baptist Houwaert en Lucas de Heere. Met de reeds genoemde Jan vander Noot breekt de renaissance echt door, echter niet in het Zuiden dat door de politieke ontwikkelingen van de Tachtigjarige Oorlog onder Spaanse invloed blijft. De nieuwe ontwikkelingen zetten door in humanistisch-universitaire kring in Leiden waar Jan van der Does en Jan van Hout actief zijn, in Haarlem waar zich een schilders-dichterskring rond Karel van Mander heeft geformeerd en vooral in Amsterdam waar zich vanuit Haarlem ook Van Mander en Coornhert vestigen. Binnen de Amsterdamse rederijkerskamers De Eglantier en de Brabantse kamer Het Wit Lavendel voltrekt zich de literaire vernieuwing die leidt tot de productie van bijvoorbeeld de komedies van G.A. Bredero, de tragedies van Samuel Coster, P.C. Hooft en J. van den Vondel, de petrarkistische liefdespoëzie van Hooft, de emblemata van J. Cats en het geschiedkundig proza van P.C. Hooft. In de tweede helft van de 17de eeuw krijgen ook hier de strakke opvattingen van het Frans-classicisme de overhand. De oprichting van het Kunstgenootschap Nil volentibus arduum in 1669 wordt beschouwd als het einde van de Nederlandse renaissance. Lit: J. Burckhardt, De cultuur der Renaissance in Italië (1860; Nederl. vert., 2 dln., 1960) H. Baeyens, Begrip en probleem van de Renaissance (1952) P.O. Kristeller, Renaissance thought, 2 dln. (1955-1965) J.A. Mazzeo, Renaissance and revolution; the remaking of European thought (1965) H. Levin, The myth of the Golden Age in the Renaissance (1969; reprint 1972) L.W. Spitz, The Renaissance and Reformation movements (1971) A. Buck, Renaissance und Barock: Neues Handbuch der Literaturwissenschaft, 2 dln. (1972) A.G. van Hamel, Zeventiende-eeuwsche opvattingen en theorieën over litteratuur in Nederland (19732) J.L. Price, Nederlandse cultuur in de gouden eeuw (1976) J. Huizinga, Nederland’s beschaving in de zeventiende eeuw: een schets (19846) M. Spies, Des mensen op- en nedergang; literatuur en leven in de noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw (1985) H.D.L. Vervliet, ‘Humanisme en typografie: de introductie van de romein en cursief in de Nederlanden (1483-ca. 1540)’ in Boek, bibliotheek en geesteswetenschappen; opstellen door vrienden en collega’s van dr. C. Reedijk geschreven t.g.v. zijn aftreden als bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage (1986), p. 316-330 R. Kistemaker & M. Jonker (red.), De smaak van de elite; Amsterdam in de eeuw van de beeldenstorm [tentoonstellingscatalogus Amsterdams Histaorisch Museum] (1986) Renaissance studies (tijdschrift 1986-) T. Klaniczay e.a. (red.), L’époque de la renaissance (1400-1600) (1988) E.K. Grootes, Het literaire leven in de zeventiende eeuw (19882) P. Burke, De Renaissance (19902) C.G. Santing, ‘Renascentia protheans: de ongrijpbaarheid van een historisch begrip in Nederland’ in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1993-1994), p. 46-63 F. Hallyn, Le sens des formes. Études sur la renaissance (1994) M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, Nederlandse literatuur in de tijd van Rembrandt (1994) G. Mathieu-Castellani e.a., ‘La poétique de la renaissance’ in J. Bessière e.a. (red.), Histoire des poétiques (1997), p. 109-162 Het Nederlands reaissancetoneel als probleem en taak voor de literatuurhistorici: discussiedossier, themanummer van Spiegel der letteren (2002) 1 H.M. Beliën, A.Th. van Deursen & G.J. van Setten (red.), Gestalten van de Gouden Eeuw; een Hollands groepsportret (20053) J.G. Singh (red.), A companion to the global Renaissance. English literature and culture in the era of expansion (2009) M. Hattaway (red.), A new companion to English renaissance literature and culture, 2 dln. (2010).
|
|