Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdneoplatonismeEtym: Gr. neo- = nieuw. Een verchristelijkt platonisme. Het platonisme is gebaseerd op de leer van de Griekse filosoof Plato (427-347 v. Chr.), bekend door zijn ideeënleer. De ideeën hebben wij tijdens ons leven nergens kunnen waarnemen. Onze onbewuste kennis ervan moet hierop berusten dat de onsterfelijke ziel de ideeën vóór de geboorte heeft aanschouwd. Onze herkenning van dappere daden bijvoorbeeld moet berusten op het idee van de dapperheid dat wij al in ons dragen voordat wij de concretisering ervan meemaken. Het neoplatonisme bouwt hierop voort. De grondslagen hiervan zijn gelegd door Plotinus (3de eeuw n. Chr.). Via hem, Boëthius en Dionysius de Areopagiet heeft het platonisme, in Latijnse vertaling, de middeleeuwen ‘overleefd’. Vanaf de 15de eeuw in Florence heeft door humanisten als Ficino en Pico della Mirandola dit neoplatonisme, nu weer gebaseerd op bestudering van de Griekse teksten, met zijn schoonheidsideeën (vooral de ideeën over de geestelijke liefde, de ‘platonische liefde’) grote invloed gehad op de kunsten en dus ook op de literatuur van humanisme en renaissance, later ook op die van romantiek en symbolisme. De hooggestemde goddelijke liefdesidealen van Ficino werden al snel verbonden met die van de hoofse liefde, waarna ze tot literair spel in de liefdespoëzie degradeerden. De ideeën over de lichamelijke aspecten van de liefde zijn verbreid via het petrarkisme. De dichter neemt in het neoplatonisme een bijzondere plaats in: hij is de geïnspireerde figuur die een taak heeft als volksopvoeder, filosoof en profeet. De neoplatoonse dichter van de renaissance is vooral te vinden aan het hof, eerst aan dat van De Medici te Florence, vervolgens aan het Franse (de Pléiade-dichters) en het Engelse hof. De literatuur geeft uitdrukking aan de eeuwige schoonheid door imitatio van de perfect geachte klassieken en door nabootsing van de natuur en de realiteit (mimesis) de daarin verborgen harmonie onthullend. De neoplatoonse stroming krijgt nieuwe impulsen met de herontdekking van Plotinus door Shaftesbury (1672-1713). Wellek beschouwt deze Engelse filosoof als de voornaamste bron van het neoplatonisme in de 18de-eeuwse esthetica. In de periode van de romantiek kan men neoplatoonse elementen vinden in het wijsgerig idealisme en in de metafysica van Bilderdijk en zijn kring. Het neoplatonisme werkt door tot in het idealisme van het symbolisme. Lit: F. Veenstra, ‘Hooft: enkele aspecten van de levens- en wereldbeschouwing der Renaisssance’ in J.C. Opstelten e.a., Geestelijke achtergronden bij enkele grote schrijvers (1958) A.O. Lovejoy, The great chain of being (1960), p. 32-37 G.J. Vis, Johannes Kinker en zijn literaire theorie (1967), p. 227-229 R.B. Harris (red.), The significance of neoplatonism (1976) I. Rivers, Classical and Christian ideas in English renaissance poetry (1979) R. Wellek, A history of modern criticism, dl. 1 (1981), p. 106-107 S. Brinkkemper & I. Soepnel, Apollo en Christus. Klassieke en christelijke denkbeelden in de Nederlandse renaissance-literatuur (1989), p. 40-51.
|