Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmaniërismeEtym: It. maniera = manier, trant, stijl, i.c. 'op de manier van'.. Met de van oorsprong kunsthistorische en vaak negatief geladen term ‘maniërisme’ kan een bepaalde periode-1 worden aangeduid, een bepaalde stijl binnen die periode of een algemeen stijlkenmerk. Het maniërisme als periode wordt gewoonlijk gesitueerd in de 16de eeuw (vanaf ca. 1520) en heeft dan betrekking op de navolgers van Rafaël en Michelangelo die op de manier (maniera) van deze kunstenaars verder werkten. Het maniërisme wordt dan beschouwd als een overgangsstadium tussen renaissance en barok, als een exponent van schokkende ontwikkelingen in die crisisperiode (reformatie, Sacco di Roma). De belangrijkste stijlkenmerken zijn enerzijds een bewuste doorbreking van de klassieke regels en anderzijds een streven naar uiterste verfijning in structuur en vorm. Maniëristisch heet dan alles wat met een achteloos lijkend vernuft en vakmanschap vervaardigd is met de bedoeling het publiek te verbluffen. Middelen daartoe zijn o.m. een gekunstelde, gelatiniseerde woordenschat, duisterheid, geleerde toespelingen op de antieke mythologie, vergezochte beeldspraak, een complexe, overladen zinsbouw en het frequent gebruik van retorische procédés zoals antithese, hyperbool, paranomasia, paradox, perifrase en pleonasme. Oververfijning en gekunsteldheid vindt men natuurlijk ook in andere periodes terug, zodat men in de literaire kritiek zowel de laatmiddeleeuwse rederijkers, de Franse literatuur na 1850 (Baudelaire, Mallarmé) als de sensitieve en verfijnde stijl van Couperus ‘maniëristisch’ heeft genoemd. Volgens Curtius duikt maniërisme telkens weer op nadat zich een klassieke stijl gevormd heeft. ‘Normale’ retorische stijlmiddelen bergen immers altijd het gevaar van overdrijving in zich. In zijn ogen overlapt het maniërisme eigenlijk de term barok, omdat ook daar maniëristiche tendensen overheersen. De maniëristische stromingen van de late renaissance hebben in de nationale literaturen soms een eigen aanduiding gekregen. In Italië kan men het marinisme ertoe rekenen, in Spanje het gongorisme, in Frankrijk de préciosité, in Engeland het euphuism en in Duitsland de Schwulst. In de Nederlanden is er geen aparte term voor, hetgeen wellicht te wijten is aan het feit dat de renaissance hier pas laat doordrong en in zeer korte tijd tot bloei kwam toen die fase elders al vrijwel afgesloten was. Het is dan ook zeer de vraag of in de Nederlandse literatuur van de renaissance maniëristische auteurs aangewezen kunnen worden. Een aantal kenmerken geldt immers ook voor het petrarkisme. Verkuyl heeft op de vraag of Huygens wellicht in navolging van John Donne (metaphysical poets) een marinist was een negatief antwoord geformuleerd. Lit: E.R. Curtius, Europäische Literatur und Lateinisches Mittelalter (19738, 1948), p. 277-305 De triomf van het Maniërisme (tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum Amsterdam) (1955) W. Sypher, Four stages of Renaissance style (1956) G.R. Hocke, Manierismus in der Literatur (1959) P.E.L. Verkuyl, ‘Is Huygens een marinist?’ in De nieuwe taalgids 56 (1963), p. 129-140, 193-205 J. Shearman, Mannerism (1967) C.G. Dubois, Le maniérisme (1977) F.J. Warnke, ‘Mannerism in European literature: period or aspect?’ in Revue de littérature comparée 56 (1982), p. 255-260 J. Mirolle, Mannerism and Renaissance poetry: concept, mode, inner design (1984) Zauber der Medusa: europäische Manierismen (tentoonstellingscatalogus Künstlerhaus Wenen) (1987) S. Kiedron, ‘Renaissance - barok - maniërisme ...: jongleren met begrippen?’ in Acta Neerlandica 2 (2002), p. 127-139.
|
|