Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdstijlEtym: Lat. stilus = schrijfstift; vandaar schrijftrant. Algemene benaming voor uiterlijke kenmerken van een schrijf- of spreekwijze; het fenomeen behoort aldus tot de elocutio. Stijl betreft in eerste instantie de karakteristieke manier waarop iemand zich in taal, hetzij in proza of vers, uitdrukt. Deze uitdrukkingswijze kan ieder denkbaar aspect van de taal omvatten: woordkeuze, het gebruik van stijlfiguren of beeldspraak, zinsbouw en compositie, structuur, tonaliteit, gevoelswaarde, verteltechniek e.d. Dit begrip van persoonlijke stijl kan verruimd worden tot de manier waarop groepen van mensen, i.c. schrijvers, zich uitdrukken (bijv. de stijl van de Tachtigers) of zelfs hele volken (ideomatologie, bijv. het verschil tussen de 'typisch' Franse en Duitse stijl). Verder wordt het begrip ook gebruikt voor de eigen uitdrukkingswijze van een bepaalde periode (periodestijl, bijv. barokstijl) of een genre (genrestijl, bijv. briefstijl). Vanuit de klassieke retorica worden in de middeleeuwen en renaissance de virtutes dicendi of stijldeugden als belangrijkste eisen voor een correcte stijl beschouwd, te weten de zuiverheid (puritas), helderheid (perspicuitas), passendheid (aptum) en opgesierdheid (ornatus). De stijldeugden worden, in navolging van Cicero, verbonden met de stijlniveaus (genera elocutionis). Zo werden van teksten in de lage stijl (genus humile) verlangd - zoals bijv. blijkt uit de 'Wel-Rymens Wet' in D. Camphuysens Stichtelycke rymen (1624) - dat zij weinig opgesierdheid en een grote mate van eenvoud en helderheid bevatten. Door deze vereisten was het goed mogelijk de stijlniveaus met de taken van de redenaar-dichter te verbinden: de lage stijlsoort met het beleren (docere), de middenstijl met het vermaken (delectare) en de hoge of verheven stijl met bewegen en ontroeren (movere). Het gebruikte stijlniveau werd echter vooral bepaald door de 'verhevenheid' van het behandelde onderwerp. Bij Johannes Garlandus (ca. 1180-1252) werden deze ideeën op de zgn. 'rota Virgilii' overgebracht. In dit ´wiel´ werd het gebruik van de drie stijlhoogten in de Aeneis, Georgica en Bucolica niet alleen afgestemd op sociaal of maatschappelijk bepaalde bevolkingsgroepen, maar ook krijgen mythologische figuren, bomen en dieren er een vaste plaats. Na de 15de eeuw correspondeert de gehanteerde stijl soms niet meer met het niveau van de stof, wanneer zij wordt afgestemd op de stijl van een (klassiek) voorbeeld dat al dan niet in hetzelfde genre had uitgeblonken. Er ontstond een ware hiërarchie van hoogstaande genres, verbonden met een hoge stijl, afdalend naar lage genres met een dito stijl. Tot de meest verheven genres rekende men in die tijd epos en tragedie, tot de laagste proza en klucht-1. Vermenging of afwisseling van stijl kan aanleiding geven om te spreken van stijlbreuk. Ook is er plaats voor meer individueel bepaalde stijleigenschappen, hoewel auteurs die zich opvallend buiten de grenzen van de virtutes dicendi begaven, veelvuldig aan kritiek onderhevig waren. Al sinds de Oudheid heerst de opvatting dat er een zekere overeenstemming bestaat tussen de uitdrukkingswijze van de mens en zijn karakter. In de Romeinse tijd (Cicero, Quintilianus) wordt daar het vir bonus dicendi peritus-ideaal van afgeleid: een mens kan pas een goede redenaar zijn indien hij in moreel opzicht goed is. Ook in de late middeleeuwen en vroege renaissance komen we veelvuldig het beeld tegen dat gesproken of geschreven taal een beeld of afspiegeling van de ziel is. Deze visie staat overigens geenszins het standpunt in de weg dat men zijn eigen stijl kan en dient te verbeteren en bij sommige auteurs zelfs dat men ernaar moet streven in verschillende stijlen (stijlniveaus) te kunnen schrijven, zodat men ook verschillende genres goed kan beoefenen. De studie van de stijl wordt aangeduid als stijlleer, stijlstudie of stilistiek. Lit: L. Spitzer, Stilstudien (1928) C.F.P. Stutterheim, Stijlleer (1947) A. Westerlinck, Stijlgeheimen van Karel van de Woestijne (1956) J.M. Acket & C.F.P. Stutterheim, Stijlstudie en stijloefening (196011) W. Blok, Verhaal en lezer (1960) W.G. Müller, Topik des Stilbegriffs. Zur Geschichte des Stilverständnisses von der Antike bis zur Gegenwart (1981) J. van Luxemburg e.a., Inleiding in de literatuurwetenschap (19833), p. 149-151 M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Camphuysen en het genus humile' in H. Duits e.a. (red.), Eer is het Lof des Deuchts. Opstellen over renaissance en classicisme aangeboden aan dr. Fokke Veenstra (1986), p. 141-153 G. Molinié, La stylistique (1993) J.J. Weber, The stylistics reader: from Roman Jakobson to the present (1996) D. Freeborn, Style. Text analysis and linguistic criticism (1996) R. Bradford, Stylistics (1997) C. van Eck e.a. (red.), Een kwestie van stijl. Opvattingen over stijl in kunst en literatuur (1997) M. van Buuren, Actualité de la stilistique (1997) B. Buffard-Moret, Introduction à la stylistique (1998) T. Anbeek & A. Verhagen, 'Over stijl' in Neerlandistiek.nl (2001), 01.01, p. 1-26 B. Combettes & E.S. Karabétian, La stylistique entre rhétorique et linguistique (2002) P. Verdonck, Stylistics (2003) A.F. Snoeck Henkemans & F. van Eemeren (red.), Stijl en overtuigingskracht, themanummer van Tijdschrift voor taalbeheersing 27 (2005) M. Lambrou & P. Stockwell (red.), Contemporary stylistics (2007) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 8 (2007), kol. 1394-1419 M. Ravassat & J. Culpeper (red.), Stylistics and Shakespeare's language. Transdisciplinary approaches (2011).
|