Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdgenera elocutionisEtym: Lat. genera = soorten, loqui = spreken; vandaar: soorten van spreken. In de retorica worden drie genera elocutionis of genera dicendi (stijlniveaus) onderscheiden: het lage niveau of genus humile, het hoge niveau of genus sublime en een middensoort of genus medium. Traditioneel worden deze drie niveaus verbonden met de drie taken van de redenaar en met de drie middelen die de ars persuadendi ten dienste staan, nl. docere en probare, movere of flectere en delectare. Het laagste niveau bestaat uit onderwijzen en bewijzen en dat kan het best d.m.v. het genus humile; het emotioneren van het publiek kan door het genus sublime; daartussenin zit de stijl van het aangenaam vermaak, het genus medium. Door het aptum zijn de drie genera ook verbonden aan bepaalde literaire genres. De meeste genres werden in een hiërarchisch systeem ondergebracht en vroegen om een bepaald stijlniveau. Zo kwam het blijspel met zijn alledaagse situaties en personages het meest tot zijn recht indien het taalgebruik ook alledaags was, d.w.z. indien het laagste stijlniveau werd gekozen. Voor de tragedie was het hoogste niveau het meest geschikt. De invulling van het genus medium verschilde sterk van tijd tot tijd, maar in het algemeen werden hier genres ondergebracht die niet in de beide uiterste genera te plaatsen waren. In de middeleeuwen illustreerde men het onderscheid tussen de drie belangrijkste soorten aan de hand van het werk van Vergilius. Ze werden voorgesteld op een soort wiel, het ‘wiel van Vergilius’, waarvan de ringen de sociale conditie aanduiden die overeenstemt met elke stijl, samen met de objecten, dieren en individuen die ertoe behoren. Dit onderscheid van stijlen werd grosso modo behouden in de latere poetica’s, althans tot het einde van de 18de eeuw. Lit: H. Lausberg, Handbuch der literarischen Rhetorik (1960), § 1078-1082 F. Quadlbauer, Die antike Theorie der genera dicendi im lateinischen Mittelalter (1962) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 2 (1994), kol. 921-972 (s.v. Dreistillere).
|
|