Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdretoricaEtym: Gr. rètorikè technè = redekunst < rètōr = redenaar, leraar in de welsprekendheid. Retorica of ars retorica is de leer van de welsprekendheid, een van de artes liberales uit het trivium, nl. de op de praktijk gebaseerde theorie omtrent de techniek van een goede mondelinge taalbeheersing (ars bene dicendi; later ook van de schriftelijke taalbeheersing), en van overreden en overtuigen (ars persuadendi). Die techniek was met name nodig op drie terreinen – de juridische, politieke en gelegenheidstoespraak – waarvoor men de drie genera causarum onderscheidde, respectievelijk het genus iudiciale, het genus deliberativum en het genus demonstrativum. Het overtuigen kon gebeuren door middel van onderrichten (docere) of bewijzen (probare), door emotioneren (movere) of voor zich innemen (delectare of conciliare). Bij ieder middel hoort een bepaald stijlniveau, nl. een verheven (genus grave, zie genus sublime), midden- (genus medium) en gewone stijl (genus humile): de genera elocutionis. De taken van de redenaar, respectievelijk auteur (officia oratoris), bestaan uit het vinden van de stof (inventio), het ordenen (dispositio) en formuleren (elocutio) daarvan, voordat hij toe is aan het uit het hoofd leren (memoria) en uitspreken (pronunciatio of actio) van de rede. Het systeem van de klassieke retorica ontwikkelde zich vanaf de 5de eeuw v. Chr. in Griekenland en is overgeleverd via de klassieke handboeken als Aristoteles’ Peri rhètorikès en Quintillianus’ Institutio oratoria, met name de Rhetorica ad Herennium en Cicero's De inventione en De oratore (vandaar de in deze discipline gehanteerde Romeinse terminologie voor van oorsprong Griekse begrippen). De klassieke oefeningen op de retorenscholen waren de chria, de declamatio, de controversia en suasoria, de laudatio en de vituperatio. Chria is een initiatieoefening, namelijk het schrijven van een verhandeling over een gnome of gezegde (Gr. chreia = maxime). Het aangeduide onderwerp werd telkens volgens een vaststaand schema behandeld. Na de tekst van de gnome volgde een lofprijzing op de auteur ervan en het bewijs van de juistheid van het gezegde. Daarop volgde een nadere toelichting van de gnome met voorbeelden en getuigenissen, een weerlegging van de tegenwerpingen en een samenvattend slot. Deze structuur lag aan de basis van de traditionele schoolopstellen. De declamatio was het in 't openbaar uitspreken van een rede. Een controversia was een rede over een verzonnen juridisch geval. Een suasoria (Lat. overtuigingstoespraak) handelde over een fictieve beraadslaging. Een laudatio of vituperatio was een rede om te prijzen resp. af te keuren. In de Romeinse keizertijd beleefde het retoricaonderwijs een dieptepunt, hoewel in de poëzie uit die periode (Vergilius, Horatius, Ovidius) duidelijke retoricale trekken zitten. Dankzij Quintilianus' De institutione oratoria ontstaat er een tijdelijke opleving in de 1ste eeuw n. Chr. en nogmaals in de 4de eeuw, welke laatste van invloed is geweest op de middeleeuwse leer der artes liberales. Cicero en Quintilianus werden in de renaissance opnieuw ontdekt en door de onderwijspraktijk van de humanisten kreeg de retorica veel aandacht op de Latijnse school. De leraar las veel teksten met de leerlingen (praelectio), die zelf ook materiaal verzamelden (copia rerum, copia verborum) en uit het hoofd leerden (memoria) door herhaalde repetitio, exercitatio en imitatio. Deze schoolpraktijk verklaart de sterke invloed van de retorica op de humanistische en renaissancistische literatuur, bijv. ook op verschillende onderdelen van het renaissancedrama. In de loop van de 17de eeuw begint die invloed echter af te nemen, deels door een steeds geringer worden van de invloed van de klassieke opvoeding, deels door het verouderen van de klassieke argumentatieleer. Eind 18de eeuw komt er echter een leerstoel voor Nederlandse taal en welsprekendheid, bezet door Matthijs Siegenbeek. Via de hoogleraren B.H. Lulofs en Matthias de Vries en via de praktijk van de literaire maatschappijen en genootschappen zet de welsprekendheid – meestal verengd tot stijl- en spellingleer – zich voort. Een nieuwe impuls krijgt de taalbeheersing door de leerstoel van Garmt Stuiveling in Amsterdam in 1952. Waar retoriek lange tijd afgedaan werd als verhullend, misleidend spreken, bestaat er sinds ongeveer 1970 een hernieuwde belangstelling voor de klassieke retorica vanuit de argumentatieleer en de theorie van de persuasieve communicatie (commerciële, politieke propaganda). Niet alleen i.v.m. taalbeheersingsprogramma’s, maar ook voor literaire en andere discoursanalyses dient een ‘nieuwe retorica’ zich aan als een geëigend, systematisch instrument dat figuren, tropen (troop-1) en andere stilistica beschrijft. Handboeken werden heruitgegeven: o.m. Les figures du discours van Fontanier door G. Genette; andere werden nieuw geconcipieerd: bijv. Rhétorique générale, 1970, van de Luikse ‘Groupe Mu’, het werk van C. Perelman, L. Olbrechts-Tyteca & M. Meyer in Brussel en de school van Van Eemeren en Grootendorst in Amsterdam.
Vrouwe Rhetorica omringd door de klassieke beoefenaars van de retorica. [bron: J.J. Mak, Uyt ionsten versaemt (1957) afb. V].
Lit: P.N.M. Bot, Humanisme en onderwijs in Nederland (1955) L. Arbusow, Colores rhetorici (19632) M. Weller & G. Stuiveling, Moderne welsprekendheid; handboek voor mondelinge taalbeheersing (19683) P. Dixon, Rhetoric (1971) A. Braet (red.), Taalbeheersing als nieuwe retorica; een historisch, programmatisch en bibliografisch overzicht (1980), p. 7-45 F.H. van Eemeren, R. Grootendorst & T. Kruiger, Argumentatietheorie (19812) F.H. van Eemeren, R. Grootendorst & T. Kruiger, Argumenteren (1984) A.D. Leeman & A.C. Braet, Klassieke retorica. Haar inhoud, functie en betekenis (1987) M. Spies & K. Meerhoff, Rhetorica. Strategie en creativiteit (1993) G.A. Kennedy, A new history of classical rhetoric (1994) F. Desbordes, La rhétorique antique (1996) J.L. Kastely, Rethinking the rhetorical tradition: from Plato to Postmodernism (1997) P. Verdonk, Het bevrijde icoon. Van klassieke retorica naar cognitieve stilistiek (1997) E. Sjoer & A. Braet, ‘Van welsprekendheidsleer tot communicatiekunde; twee eeuwen universitaire taalbeheersing’ in Onze taal 66 (1997), p. 204-206 N. Moser, De strijd voor rhetorica: poëtica en positie van rederijkers in Vlaanderen, Brabant, Zeeland en Holland tussen 1450 en 1620 (2001) W. Jost & W. Olmsted (red.), A companion to rhetoric and rhetorical criticism (2004) M. Meyer, La rhétorique (Que sais-je?, 2004) G. Ueding (red.), Rhetorik: Begriff – Geschichte – Internationalität (2005) J. Richards, Rhetoric (The New Critical Idiom, 2007) H. Lausberg, Handbuch der literarischen Rhetorik (20084; Eng. vertaling 1998) J.D. Williams (red.), An introduction to classical rhetoric. Essential readings (2009) W. Dominik & J. Hall (red.), A companion to Roman rhetoric (2009) E. Gunderson (red.), The Cambridge companion to ancient rhetoric (2009) I. Worthingdon (red.), A companion to Greek rhetoric (2009) G. Warnar, 'Eene const die maket rike die wille wesen taleman': Over de eerste definities van retorica in het Nederlands' in K. Korevaart, H. Jansen & J. de Jong (red.), Het woud van de retorica (2007), p. 229-240 G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik,12 dl. (1992-2015) P. Claes & E. Hulsens, Groot retorisch woordenboek. Lexicon van stijlfiguren (2015).
|