Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdstilistiekEtym: Lat. stilus, Gr. stulos = griffel om te schrijven, vandaar: het schrijven of de manier van schrijven. Aanduiding voor het onderdeel van de literatuurwetenschap dat zich bezighoudt met de stijl; vandaar ook stijlleer genoemd. De terreinen waarop men zijn stilistisch onderzoek kan richten, zijn nogal uiteenlopend: een bepaald werk (bijv. Couperus’ Van oude mensen zoals in Blok, 1960), het oeuvre (of een deel ervan) van een auteur (bijv. Van de Woestijne zoals in Westerlinck, 1956), een genre (bijv. het sonnet zoals in Mönch, 1955), een periode-1 (bijv. het classicisme), of een combinatie van twee of meer van deze onderwerpen. Men kan zich bezighouden met stijlverschijnselen als zodanig, hetzij inventariserend (bijv. Lausberg, 1963 of Stutterheim, 1947), hetzij theoretisch (bijv. Van Luxemburg, 1983), hetzij didactisch (bijv. Acket, 1960). In de stijlstudie maakte men vaak een onderscheid tussen een descriptieve en een genetische richting. De descriptieve stilistiek (Ch. Bally) benadert stijl als het geheel van de psychische uitdrukkingskrachten van een taal en bestudeert dus de eigen expressieve waarden die in een taalsysteem (langue) liggen, bijv. op morfologisch (verkleinwoorden, e.d.), syntactisch (inversies, e.d.) en semantisch (metaforen, e.d.) vlak. De literator is in deze optiek iemand die bepaalde mogelijkheden van dat systeem tot (nieuw) leven wekt. De genetische stilistiek of stilistiek van het individu (L. Spitzer) beschouwt stijl veeleer als een strikt individuele uitdrukkingswijze die via detailanalyse (bijv. motiefstudie, woordkeuze) van een bepaald werk moet worden bestudeerd, om zo de innerlijke visie van een auteur, diens eigen persoonlijke manier om iets uit te drukken, te achterhalen. Het is een soort freudiaanse analysetechniek. Van daaruit kan dan eventueel veralgemeend worden naar het hele oeuvre, een periode, een volk, enz. Wordt de stijl van diverse kunstwerken en media in relatie tot elkaar bestudeerd, dan spreekt men van vergelijkende stilistiek. Vooral de verhouding tussen plastische kunsten en literatuur heeft, in het bijzonder sinds het einde van de 19de eeuw – maar ook vroeger, zie ut pictura poesis – de aandacht van de onderzoekers getrokken. De kunstwetenschap had immers in die tijd reeds een uitgewerkt begrippenapparaat ter beschikking voor de analyse van kunstwerken, en literatuuronderzoekers trachtten dit toe te passen op hun domein. Zo bediende O. Walzel zich van H. Wölfflins Kunstgeschichtliche Grundbegriffe (1915) om ook in de literatuur renaissance- en barokkunstwerken van elkaar te onderscheiden (Tektonik/Atektonik, bijv. in het werk van Corneille resp. Shakespeare; zie ook open/gesloten vorm). Het leidde tot een zgn. ‘wechselseitige Erhellung der Künste’ (wederzijdse verheldering van de kunsten) en inspireerde o.m. onderzoekers als F. Strich, J. Burckhardt en bij ons W. Kramer. Over stijl als literair, taalkundig of retorisch gegeven bestaan verschillende opvattingen: 1. stijl als versiering (ornatus), d.w.z. als een toegevoegde kwaliteit; 2. stijl als een volkomen geïntegreerd deel van het werk dat in de ondeelbaarheid van vorm en inhoud bestaat (bijv. heresy of paraphrase); 3. stijl als een (linguïstisch vaststelbare) deviatie tegenover een bepaalde norm van taalgebruik, waarbij precies door de afwijking de aandacht wordt opgeëist; en ten slotte 4. stijl als variatie, d.w.z. alles wat in een tekst kenmerkend is ten opzichte van andere teksten, zonder dat er echter een vaste norm is (zoals in 3); de variatie kan zich voordoen in uitdrukking én inhoud of in de uitdrukking alleen. De traditionele stilistiek berust vaak op auteursuitspraken en op de terminologie van de klassieke retorica. Recentelijk – mede onder invloed van de Praagse school – maakt de stilistiek meer en meer gebruik van de instrumenten van de moderne taalkunde in al haar diversiteit. Ze kan dan gedefinieerd worden als een interdisciplinair onderzoeksgebied waarbij ‘linguïstistische’ methodes worden gebruikt ter analyse van ‘literaire’ teksten. Lit: L. Spitzer, Stilstudien (1928) C.F.P. Stutterheim, Stijlleer (1947) A. Westerlinck, Stijlgeheimen van Karel van de Woestijne (1956) J.M. Acket & C.F.P. Stutterheim, Stijlstudie en stijloefening (196011) W. Blok, Verhaal en lezer (1960) Style (1963-) W.G. Müller, Topik des Stilbegriffs. Zur Geschichte des Stilverständnisses von der Antike bis zur Gegenwart (1981) J. van Luxemburg e.a., Inleiding in de literatuurwetenschap (19833), p. 149-151 M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, ‘Camphuysen en het genus humile’ in H. Duits e.a. (red.), Eer is het Lof des Deuchts. Opstellen over renaissance en classicisme aangeboden aan dr. Fokke Veenstra (1986), p. 141-153 G. Molinié, La stylistique (1993) J.J. Weber, The stylistics reader: from Roman Jakobson to the present (1996) D. Freeborn, Style. Text analysis and linguistic criticism (1996) R. Bradford, Stylistics (1997) C. van Eck e.a. (red.), Een kwestie van stijl. Opvattingen over stijl in kunst en literatuur (1997) M. van Buuren, Actualité de la stylistique (1997) B. Buffard-Moret, Introduction à la stylistique (1998) T. Anbeek & A. Verhagen, ‘Over stijl’ in Neerlandistiek.nl (2001), 01.01, p. 1-26 B. Combettes & E.S. Karabétian, La stylistique entre rhétorique et linguistique (2002) P. Verdonck, Stylistics (2003) M. Lambrou & P. Stockwell (red.), Contemporary stylistics (2007) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 9 (2009), kol. 1-83 L. Jeffries, Critical stylistics. The power of English (2010) M. Ravassat & J. Culpeper (red.), Stylistics and Shakespeare's language. Transdisciplinary approaches (2011).
|