Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdstofStof is het zakelijke materiaal, de bouwstoffen, van een (literair) werk, de zgn. verhaalstof. Dat materiaal betreft gegevens die verbonden zijn aan bepaalde figuren (personages), gebeurtenissen en hun gebondenheid aan ruimte en tijd. De stof kan ontleend zijn aan reële gebeurtenissen of aan mondeling dan wel geschreven bronnen. In de antieke retorica werd de stof aangeduid met de term materia. In dat materiaal diende de redenaar (officia oratoris) ordening aan te brengen (dispositio). Daarbij diende zich het vraagstuk aan of de stof, het totaal aan ‘materia artis rhetoricae’, begrensd of onbegrensd was. De voorstanders van de begrensde opvatting, de minimalisten, vonden dat de stof beperkt diende te worden tot het terrein van politiek en ethiek. De maximalisten zagen geen enkele beperking. Het Franse begrip ‘matière’ voor de stof dankt zijn bekendheid aan de auteur Chrétien de Troyes (2de helft 12de eeuw), Hij koppelde het begrip aan de ‘sin’ (= zin), de betekenis van een literair werk en de ‘conjointure’, de (gekunstelde) structuur van een werk. In de Franse literatuurgeschiedenis maakt men voor veel middeleeuwse stof onderscheid in de matière de Bretagne (de Brits-Keltische roman) de matière de France (chanson de geste) en de matière de Rome (klassieke roman). In middeleeuwse prologen komt men de term ‘materie’ veelvuldig tegen, bijv.: Ware vrouwe ocht here die vrien woude, Het onderzoek naar stof of stofgeschiedenis ontleent zijn belang vooral aan het feit dat het gebruikte inhoudelijke materiaal vaak conventioneel (conventie) bepaald blijkt te zijn. Zo kan voor de renaissance gewezen worden op de voorkeur voor klassieke of Bijbelse stof (bijv. in het Bijbels drama of de pastorale-2). Maar ook bij bepaalde literaire genres is de stof sterk conventioneel bepaald, zoals in het volksverhaal, sprookje, de gothic novel, de mythe en de sage. In de romantiek komt de nadruk te liggen op de ‘stofvinding’, waarvoor het dichterlijk genie verantwoordelijk wordt gesteld. Stof is dan de bekleding of het materiaal waarin de dichter zijn ideeën uitdrukt en dat stoffelijk omhulsel ‘vindt’ de dichter in de natuur (waarbij eerder aan ‘Umwelt’ gedacht moet worden, dan aan ons begrip ‘natuur’). Daar ligt ook de relatie tussen stof en idee , omdat tot de stof behorende motieven en thema’s (motief, thema) de idee helpen uitdrukken. Stof is dan het inhoudelijk feitenmateriaal dat de schrijver gebruikt om een bepaalde idee tot uitdrukking te brengen. De rangschikking of vormgeving van de stof bepaalt de betekenis of de idee ervan. Deze zienswijze leidt uiteindelijk tot de bekende doctrine ‘vorm en inhoud zijn één’. In de literatuurwetenschap gebruikt men begrippenparen als fabula/suzjet om het verband aan te geven tussen respectievelijk de feitelijke gegevens van het verhaal (de stof) en de samenhang die tot stand wordt gebracht door de vormgeving. Lit: F.C. Maatje, ‘Abstracties van de inhoud. II. Stof, thema, idee’ in Literatuurwetenschap (1970), p. 203-207 E. Frenzel, Stoff- und Motivgeschichte (19742) E. Frenzel, Stoff, Motiv- und Symbolforschung (19784) G.P. Knapp, ‘Stoff-Motiv-Idee’ in Grundzüge der Literatur- und Sprachwissenschaft, dl. 1 (19806), p. 200-207 B. Naumann, Th. Strässle & C. Torra-Mattenklot (red.), Stoffe: zur Geschichte der Materialität in Künsten und Wissenschaften (2006).
|