Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmotiefEtym: Middeleeuws Lat. motivum = wat in beweging brengt, beweeg-reden < Lat. movere = bewegen. Over wat precies onder motief moet worden verstaan, bestaat binnen de literatuurwetenschap vrijwel geen overeenstemming. In de theoretische literatuur overheerst het structurele motiefbegrip dat als volgt is te omschrijven: een motief is de kleinste structurele eenheid in een tekst waaraan een betekenis kan worden toegekend en die door combinatie met andere soortgelijke eenheden het thema van de tekst kan vormen. De verbindende functie die aan het motief wordt toegekend, komt voort uit het effect van de herhaling. Door de nadrukkelijke herhaling van een motief zet het zich in het geheugen van de lezer vast, zodat het als significant wordt ervaren, d.w.z. als leidinggevend bij de betekenistoekenning aan de gehele tekst. Binnen één literaire tekst kunnen verschillende motieven optreden die gecombineerd bijdragen tot de centrale idee of het thema. Sommige auteurs over dit onderwerp geven voor het motief binnen één werk de voorkeur aan de term Leitmotiv. Het zal duidelijk zijn dat het vaststellen van een motief een kwestie van interpretatie van de tekst is en dus tot verschillen van inzicht kan leiden over wat nu eigenlijk precies het motief van de tekst is, zoals dat ook voor het vaststellen van het thema geldt. Het begrip motief krijgt binnen deze structurele benadering een syntactische functie. Op basis van de meer of minder duidelijke syntactische functie kan men onderscheid maken tussen statische en dynamische motieven. Statische motieven hebben betrekking op situaties en bepalen bijv. de sfeerschepping en de karaktertekening. Dynamische motieven hebben betrekking op gebeurtenissen van de geschiedenis en worden daarom ook wel verhaalmotieven of intrigemotieven genoemd. Zowel de statische als de dynamische motieven worden bij de lectuur (bijv. op grond van herhaling, gelijkvormigheid, opvallendheid e.d.) als gemeenschappelijk kenmerk van uiteen liggende lijnstukken opgevat (bepaalde episodes in een verhaal, argumenten in een betoog, lexicale eenheden in een gedicht), waardoor men delen van de tekst als één continue lijn, als één geheel gaat zien. Door te reflecteren op zulke recurrente tekstkenmerken, verbindt de lezer via anticipatie-1 en flashback die concrete gegevens progressief met elkaar, wat resulteert in een grondmotief (ook wel sluitmotief of kernmotief genoemd). Betekeniseenheden in een tekst die als motief worden aangemerkt zijn verbonden met lezersverwachtingen en de socioculturele context waarin ze voorkomen. Zo’n betekeniseenheid in een tekst is als zodanig geen motief, maar krijgt pas motiefwaarde in een bepaalde context binnen de cultuur waarin dat tekstelement gelezen wordt. Voorbeelden van motieven zijn in principe talloos, even talloos als er literaire werken zijn. Om toch enkele veel voorkomende voorbeelden te noemen: angst, pijn, onvolmaaktheid, verloren geliefde, droom, dubbelganger, wraak e.d. Naast het structurele motiefbegrip bestaat er ook een motiefbegrip in literair-historische zin. Ook daarbij gaat het om herhaling van betekenisdragende eenheden van teksten, maar nu in een aantal literaire werken dat deze eenheden gemeen heeft. Het gaat om die elementen uit de stof die kunnen variëren van typische situaties tot typische karaktertrekken van personages of typische attributen (vgl. motieven als de rechtspraak aan het hof in middeleeuwse teksten, het personage van de molenaar in laatmiddeleeuwse of renaissancistische teksten en het motief van het muiltje in sprookjes). De hier bedoelde motieven hebben geleid tot het maken van inventarissen van motieven die een belangrijke rol spelen in de wereldliteratuur of de nationale literatuur. De vergelijkende studie van dergelijke motieven richt zich op de verschillende functies die ze hebben en de variaties die ervan kunnen worden aangetroffen in werken uit verschillende periodes en genres. Dat type onderzoek is de basis van wat Motivgeschichte genoemd wordt. Voorbeelden daarvan zijn S. Thomson, Motif-index of folk-literature (19662), E. Frenzel, Stoffe der Weltliteratur (200510) en F.A. Schmitt, Stoff- und Motivgeschichte der deutschen Literatur (19763). In de praktijk blijkt de term motief soms gebruikt te worden voor wat meestal onder thema of (centraal)idee verstaan wordt. In de Franse literatuur bijv. gebruikt men bij voorkeur de term ‘thème’. Abrams noemt als motieven het ‘ubi sunt-motief’ en het ‘carpe diem-motief’ die door Maatje nu juist weer als ‘idee’ omschreven worden. Maar ook door anderen worden de termen motief, thema en idee niet steeds duidelijk van elkaar onderscheiden. Bovendien is er nog verwarring mogelijk met de term topos, die dan eens staat voor motief en dan weer voor thema. Lit: F.C. Maatje, Literatuurwetenschap (1970), p. 207-213 (19774) C.H.B. Bersma, ‘De terminologische chaos rond het literaire motief’ in Wetenschappelijke tijdingen 31 (1972), 1, p. 35-46 E. Frenzel, Vom Inhalt der Literatur: Stoff, Motiv, Thema (1980) G.P. Knapp, ‘Stoff-Motiv-Idee’ in Grundzüge der Literatur- und Sprachwissenschaft, dl. 1 (19806), p. 200-207 M. Vanhelleputte & L. Somville (red.), Prolegomena tot een motievenstudie (1983) M. Vanhelleputte & P. Geudens (red.), Bijdragen tot een motievenstudie (1985) J.Cl. Seigneuret, Dictionary of literary themes and motifs (1988) H.S. Daemmrich & I.G. Daemmrich, Themen und Motive in der Literatur (19952).
|