Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdeuphuismEtym: Gr. eu = goed, schoon; phuè = lichaamsbouw, gestalte. Engelse benaming, soms vernederlandst als euphuïsme, voor de maniëristische stijl die in het literaire werk van John Lyly consequent is gehanteerd. Het geaffecteerde taalgebruik vol alliteraties, antithesen en andere stijlfiguren in o.m. diens Euphues: the anatomy of wit (1578) en Euphues: his England (1580) was in de Elizabethan age zo opvallend dat Gabriel Harvey er reeds in 1589 de term ‘euphuism’ (letterlijk: ‘schoon van bouw’) voor bedacht. Hoe artificieel Lily’s stijl ook lijkt voor de latere lezer, hij heeft een niet geringe rol gespeeld bij de ontwikkeling van een zelfbewust gestileerd Engels proza. De invloed ervan op tijdgenoten en latere schrijvers is moeilijk precies te bepalen, maar men veronderstelt dat het vroege werk van Shakespeare de invloed van het euphuïsme vertoont; hij lijkt de stijl te parodiëren in Love’s labour’s lost. Literatuurhistorici beperken de term vaak tot alleen de stijl van Lyly, maar tevens worden er parallellen getrokken met andere nationale varianten van het maniërisme als het Italiaanse marinisme, het Spaanse gongorisme, de Franse préciosité en de Duitse Schwulst. Via een vertaling door J.H. Glazemaker werd Lyly’s werk in de 17de eeuw in Nederland bekend: De vermaakelijke historie, zee- en landt-reize van Euphues (1668). Lit: R.W. Zandvoort, ‘What is Euphuism?’ in Collected papers, dl. 2 (1970), p. 12-21 W.L. Rushton, Shakespeare's euphuism (reprint 1973) E. Tomarken (red.), A dissertation concerning meteors of stile, or False sublimity (reprint 1980 van S. Werenfels, A discourse of lochomachys,1711) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 3 (1996), kol. 22-27.
|