Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdbarokEtym: Vermoedelijk uit het Portugees: barocco = een parel met onregelmatige vorm. Term die in de 18de eeuw opduikt als de (pejoratieve) benaming voor een overdadige, gekunstelde stijl in de beeldende kunst. Als kunsthistorisch periodebegrip werd barok eind 19de eeuw geïntroduceerd door Wölfflin voor de periode die tussen renaissance en classicisme in zit, dus ongeveer 1580-1700. Curtius zou de term ‘barok’ liever willen afschaffen en vervangen door maniërisme omdat hij in die periode maniëristische tendensen overheersend acht. Volgens anderen (Sypher bijvoorbeeld) wordt de barok van de renaissance gescheiden door juist de diverse maniëristische stromingen als marinisme, gongorisme, préciosité, euphuism en Schwulst. Ook wordt barok wel gelijkgesteld met rococo. De complexiteit van het begrip barok wordt nog vergroot omdat het vaak in verband gebracht wordt met de contrareformatie, die in gang gezet is door de tweede zitting (1551-1552) van het Concilie van Trente (1545-1563). Zeker voor de beginperiode en voor Zuid-Europa mag dat juist zijn, maar naarmate de barok zich verbreidde door tijd en ruimte verdween het rooms-katholieke stempel langzamerhand. Soms bedoelt men met barok niet de kunststijl in één bepaalde periode, maar een algemeen, terugkerend cultuurtype dat in brede slingerbewegingen alterneert met zijn antithese, het classicisme. Reeds in de tweede helft van de 16de eeuw leek het aanvankelijke optimisme van de renaissance voorbij. Vandaar het grondgevoelen van de barokmens: angst, onzekerheid, twijfel. Vooral voelde hij zich verscheurd door het dilemma tussen het aardse en het bovenaardse. Het zintuiglijke en het zinnelijke, hartstocht en een intense levenswil stonden lijnrecht tegenover een even vurige hunkering naar het absolute en het transcendente, naar een diep beleefde spiritualiteit. De mens stond vertwijfeld tussen beide polen in, of gaf zich mateloos aan één ervan over, maar harmonie of synthese was hem vreemd (binair denken). Kerk en staat gebruikten de kunst (vooral de architectuur) om door een pompeuze, indrukwekkende stijl luister en prestige te verlenen aan hun absolute macht (triomfalisme). Al is de literaire barokstijl deels te beschouwen als een schakel in een autonome stijlevolutie (maniërisme), toch laten bepaalde kenmerken ervan zich goed begrijpen vanuit de gewijzigde levenssituatie en geestesgesteldheid. Door het frequente gebruik van metafoor, oxymoron en antithese lijken de barokdichters hun chaotische en paradoxale levenservaring te willen verwoorden en harmoniseren. De sterke neiging tot amplificatie (anafoor-1, hyperbool, syntactische parallellismen en opstapelingen, opsommingen van metaforen en vergelijkingen, reeksen assonanties en alliteraties, uitgebreide detailbeschrijvingen, het inlassen van secundaire verhalen, enz.) zou men in verband kunnen brengen met de emotionele intensiteit of de machtsbevestigende functie van barokliteratuur. Ook qua thematiek kan men bepaalde verbanden met de werkelijkheid leggen. Typische motieven zijn bijv. metamorfosen, het fortuna-motief, allerlei symbolen voor dood en vergankelijkheid (vanitas-motief), de wereld als schouwtoneel (theatrum mundi), dubbelzinnige of paradoxale beelden (bijv. de zwarte schone, zoals in Shakespeares sonnetten). In de mythologie blijkt een duidelijke voorkeur voor gepijnigde figuren, zoals Prometheus, Sisyphus e.a. In de barok wordt, naast officiële en gelegenheidspoëzie, veel religieuze poëzie geschreven (reformatie en contrareformatie). Populair zijn vers- en dichtvormen die een antithetische structurering toelaten, zoals de alexandrijn (met zijn cesuur), het epigram (met pointe) of het sonnet (met volta). Men denke aan de Engelse metaphysical poets met o.m. John Donne, aan Gryphius en Opitz in Duitsland, aan Marino en de Italiaanse marinisten, Góngora en de Spaanse gongoristen, of aan Théophile de Viau en Tristan L’Hermite in Frankrijk. In hoeverre in de Nederlandse literatuurgeschiedenis een barokke periode is te onderscheiden, is de vraag, omdat de renaissance hier vrij laat doordringt. In Duitsland daarentegen spreekt men wat betreft de 17de-eeuwse literatuur juist wel over barok, maar daar is de renaissance dan ook wegens de politieke toestand nauwelijks doorgedrongen. Met name Heinsius en Vondel hebben invloed gehad op de Duitse barokauteurs. Zij beiden worden dan ook, samen met Vos, Huygens, Dullaert en Revius soms barokkunstenaars genoemd. De verhalende letterkunde kent de opkomst van lange pastorale of (pseudo)historische romans (d’Urfé), van burleske verhalen (Cervantes, Quevedo) en picareske romans (Alemán, Grimmelshausen). Bijbelse, mythologische en eigentijdse thema’s leveren de stof voor de laatste grote epen (Du Bartas, d’Aubigné, Tasso, Marino, Milton, Klopstock). Het theater beleeft een periode van hoogconjunctuur met konings- en bijbelse tragedies en met komedies: o.a. Shakespeare, Jonson, Webster (Engeland), Lope de Vega en Calderón (Spanje), Vondel (Nederlanden) en Lohenstein (Duitsland). Nieuw en tekenend voor de elitaire hofcultuur van de barokperiode zijn de herdersspelen en de maskerades (Eng. masque, zie maskerspel). Toneel, ballet en zang komen samen in allerlei mengvormen, waaruit de opera zou ontstaan. Waar men zich in het creatieve werk in vergelijking met de renaissance vaak verwijderde van de antieke voorbeelden (niet zozeer wat betreft genres en vormen als door de zware, onevenwichtige stijl), bleven de literair-theoretische geschriften perfect in het spoor van de klassieken. Aristoteles’ Poetica en, in stijgende mate, ook zijn Retorica waren de basiswerken. Enkele verschuivingen, zoals de introductie van een paar concepten (bijv. inspiratie en verbeelding: wit, ingenius, ingegno, génie, esprit) of het groeiende belang van de retoriek (barokkunst is intentioneel, ze wil treffen), doen in wezen niets af aan de poëtologische continuïteit van renaissance tot classicisme. Lit: G. Brom, Barok en Romantiek (1923) W. Kramer, Vondel als barokkunstenaar (1946) W. Sypher, Four stages of Renaissance style (1956) R. Wellek, Concepts of criticism (1963), p. 69-127 E. van Gelder e.a., De barok (1965) F.J. Warnke, Versions of Baroque. European literature in the seventeenth century (1972) E.R. Curtius, Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter (19789), p. 277-305 G. Hofmeister, Deutsche und europäische Barockliteratur (1987) C. Buci-Glucksmann, Le baroque littéraire (1990) E.K. Grootes, ‘Barockrezeption in Holland’ in K. Garber e.a. (red.), Europäische Barock-Rezeption (1991), p. 1047-1056 G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 1 (1992), kol. 1285-1366 Cl.G. Dubois, Le baroque en Europe et en France (1995) A.D. Scaglione & G.E. Viola, The image of the Baroque (1995) W. Barner, Barockrhetorik. Untersuchungen zu ihren geschichtlichen Grundlagen (20022) D. Scholl (red.), La question du baroque (2007) V.L. Tapié, Le baroque (200811).
|
|