Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmetafoorEtym: Gr. metaphora = overdracht (i.c. van betekenis) < meta-pherein = over-dragen. Samen met metonymie is metaforiek de belangrijkste vorm van beeldspraak. De metafoor berust op betekenisoverdracht tussen twee termen. Volgens de meest gangbare klassieke definities is de metafoor het gebruik van een woord in de plaats van een ander op grond van betekenisovereenkomst of -contrast; of wel: het gebruik van een woord in een betekenis die gelijkt op, maar toch verschilt van zijn gewone betekenis. De metafoor wordt dan gezien als een vergelijking waaruit de vergelijkingsgrond en het vergelijkend partikel (als, zoals, gelijk) zijn weggelaten. Bijv.: ’ het kind is een engel’, d.w.z.: het kind is zo lief als een engel. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen expliciete en impliciete metaforen. In de expliciete metafoor (Lat. 'metaphora in praesentia') zijn het vergelekene en het vergelijkende samen in de zin aanwezig, al dan niet als een vergelijking-met-als, zoals in 'ik ben als een blomme' of: Ik ben een blomme Hierbij kan men tussen ‘ben’ en ‘een’ het woord ‘als’ denken. De impliciete metafoor ('metaphora in absentia') geeft het beeld zonder het verbeelde, zoals in: Laat ons de blaren Hier staat het woord ‘blaren’ figuurlijk voor iets als ‘tekens’ of ‘overblijfselen’. Vooral de 20ste-eeuwse poëzie bevat veel voorbeelden van metaforen in engere zin. In een meer structuralistische terminologie kan de metafoor omschreven worden als de vervanging van een woord door een ander dat met het eerste een of meer semen (seem), minimale betekeniscomponenten, gemeenschappelijk heeft (substitutietheorie). De typische werking van een metafoor berust op de spanning tussen de gemeenschappelijke en de niet-gemeenschappelijke semen, omdat op basis van de partiële gelijkheid een volledige identiteit van beide termen voorgewend wordt. Bijv.: ‘mijn hand is de jou dienende os’ Bij de analyse van individuele metaforen maakt men soms gebruik van de begrippen ‘tenor’ en ‘vehicle’ van I.A. Richards. De tenor is het onderwerp waarover het gaat (‘mijn hand’ in het voorbeeld van Lucebert), de vehicle is de term die ermee in relatie wordt gebracht (‘de jou dienende os’). De zgn. ground (ook tertium comparationis of motief) is het vergelijkbare of analoge aspect op basis waarvan de twee termen samengebracht worden (dienstbaarheid, offervaardigheid). In ‘absolute’ metaforen, zoals in het surrealisme, wordt de afstand tussen de twee termen tot het extreme opgedreven en dus het voor de hand liggende gelijkenisaspect geminimaliseerd (nieuwe, verrassende overeenkomsten worden gecreëerd). Tegenover deze sterk suggestieve metaforen staan de versleten metaforen (cliché-1) en de dode, gelexicaliseerde metaforen. Deze laatste worden, vooral in het gewone taalgebruik, niet langer als metafoor ervaren (bijv. ‘voet van de berg’), al kan de oorspronkelijke metaforiek steeds gerevitaliseerd worden, bijv. in een woordspeling. Soms worden binnen één syntagma twee of zelfs meer metaforen gebruikt. Als de lezer deze als moeilijk verenigbaar ervaart doordat de vehicles die eenzelfde tenor (eventueel ook verschillende tenors) representeren tot conventioneel onverbindbare betekenisvelden behoren, dan spreken we van een gemengde metafoor. Doorgaans wordt zoiets als een stilistische fout beschouwd: als een lachwekkende logische absurditeit die het gevolg is van een ondoordachte combinatie van clichés (bijv. ‘het maagdelijke woud waarin een mannenhand nog nooit een voet heeft gezet’). Zoals bij het zeugma kunnen dergelijke incongruenties bewust gebruikt worden met humoristische bedoelingen. Anderzijds gebruiken dichters, en lang niet alleen de moderne, vaak ongewone metaforische combinaties die helemaal geen clichés bevatten, noch een lachwekkend effect willen sorteren. Zo wordt in het vers van H. Claus ‘De nacht waait en zijn verminkte vleugels slaan’ één enkele tenor (nacht) verbonden met twee vehicles uit verschillende domeinen (wind, storm resp. vliegend wezen), zonder dat hier humor in het spel lijkt te zijn. Dergelijke metaforen illustreren al de beperktheid van de analyse van individuele metaforen doordat hun functionaliteit precies lijkt te bestaan in de manier waarop ze in hun contextuele omgeving zijn ingeschreven. Een alternatieve en wellicht meer vruchtbare benadering is daarom de metafoor te definiëren vanuit de omgeving waarin ze functioneert, i.p.v. louter vanuit de betekenisovereenkomst met de gesubstitueerde term. Het metaforische proces kan dan beschreven worden als een interactie tussen verschillende tekstisotopieën, bijv. tussen levend/levenloos, dierlijk/menselijk, erotiek/taal, enz. Het voordeel van een dergelijke benadering is dat de term ‘metafoor’ daardoor ook toegepast kan worden op complexere verschijnselen, zoals de dooreenstrengeling van verschillende betekenislagen in een heel gedicht. Bijv. ‘Haar lichaam heeft haar typograaf’ van Lucebert, waarin een doorlopende confrontatie van de seksuele en de taalisotopie te vinden is. Binnen het vrij ruime en op diverse manieren te benaderen begrip metafoor zijn een aantal figuren van overeenkomst (overdrachtfiguren) te onderscheiden, zoals: kleuroverdracht (bijv. zwarte dagen), klankoverdracht (bijv. schreeuwend onrecht), synesthesie (bijv. warme kleuren), personificatie en animalisering (bijv. ‘de stilte spreekt’), verdinglijking of reïficatie, d.w.z. een overdracht van iets abstracts naar iets concreets, bijv. allegorische (allegorie) voorstelling van een deugd in een toneelpersonage. Wat hun presentatie betreft, komen metaforen in diverse vormen voor. Het meest frequent zijn structuren met een naamwoordelijk gezegde (‘de dagen zijn zwart’) of een adjectief (‘zwarte dagen’). Andere verschijningsvormen zijn o.m. de genitiefconstructie (‘de zwartheid van de dagen’) en de samenstelling (‘zwartdag’, ‘valavond’). Hoe beknopter de formulering, des te meer mogelijkheden van interpretatie (zie polyinterpretabiliteit). De hedendaagse stilistiek is sterk cognitief geöriënteerd (cognitieve literatuurwetenschap). Metaforen worden nu vaak in dat kader bestudeerd (bijv. blending theory) en beschouwd als verankerd in het lichaam (zie belichaming). Lit: M. Black, Models and metaphors (1962) G. Kazemier, In de voorhof der poëzie (1965), p. 178-214 J.J.A. Mooij, 'Metafoor en vergelijking in de literatuur' in Forum der letteren 14 (1973), p. 121-157 P. Ricoeur, La métaphore vive (1975) J.P. van Noppen e.a. (red.), Metaphor. A bibliography of publications, 2 dln. (1985-1990) K. Gerhard, Metapher, allegorie, symbol (1988) J. von der Thüsen, ‘Metafoor’ in W. van Peer & K. Dijkstra (red.), Sleutelwoorden (1991), p. 105-111 E. van der Spek, Taalmaskerade: over beeldspraak, metaforen & vergelijkingen (1993) J. Hintikka, Aspects of metaphor (1994) A. Haverkamp (red.), Theorie der Metapher (1996) J.F. Hoorn, Metaphor and the brain: a behavioral and psychophysiological research into literary metaphor processing (1997) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 5 (2001), kol. 1099-1183 G. Steen, ‘Empirisch onderzoek naar de metafoor in de literatuur’ in L. Duyvendak & B. van Heusden, Casusboek literaire cultuur (2001) p. 11-27 J. Dürrenmatt, La métaphore (2002) S. De Knop e.a. (red.), Bibliography of metaphor and metonymy (2005) D. Punter, Metaphor (2007) L. Dorst, Metaphor in fiction. Language, thought and communication (2011) L. Dorst, Metaphor in newspapers (2011) P. Hanks e.a. (red.), Metaphor, 6 dln. (2011) M. Fludernik (red.), Beyond cognitive metaphor theory. Perspectives on literary metaphor (2011) D. Ritchie, Metaphor (2012) Metaphor studies in the English language, themanummer van Lexis. Journal in English lexicology (2014).
|
|