Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdsurrealismeBeweging in de kunst die na 1923 voortkwam uit het dadaïsme dat door Tristan Tzara in dat jaar dood werd verklaard. Evenals het dadaïsme heeft het surrealisme sterk antiburgerlijke trekken en hetzelfde revolutionaire elan. Het streefde naar een mentaliteitsverandering waarin ruimte zou zijn voor de irrationele kanten van de mens, het on- of onderbewuste, de intuïtie, de droom. Een centrale figuur in de beweging was André Breton, die een wisselende groep kunstenaars om zich heen verzamelde in Parijs. Breton was betrokken bij de surrealistische tijdschriften La Révolution Surréaliste (1924-1929), Le Surréalisme au Service de la Révolution (1929-1933) en Minotaure (1933-1939). Belangrijke leden van deze groep waren o.m. Aragon, Artaud, Eluard, Mirò, Dali, Soupault en Vitrac. Een belangrijk facet van het revolutionaire denken van de surrealisten was de esthetiek van het menselijk handelen. Tegenover de als burgerlijk beschouwde trits ‘kerk, gezin en vaderland’ werd ‘liefde, poëzie en vrijheid’ geplaatst. In het surrealistisch manifest van Breton (1924) worden o.m. de volgende punten aan de orde gesteld:
Breton definieert het surrealisme in dit manifest als volgt: Puur psychisch automatisme waarmee men zich voorneemt in woord en geschrift of op welke andere manier dan ook, de werkelijke wijze van functioneren van het denken tot uitdrukking te brengen. Dictee van het denken, zonder controle van de rede, in welke vorm dan ook, vrij van esthetische of ethische vooringenomenheid. In 1929 verschijnt Bretons Second manifeste du surréalisme, waarin de psychische bevrijdingsideeën gerealiseerd worden en verruimd in politieke zin. De solidariteit met de proletarische revolutie wordt erin geproclameerd. Deze positiebepaling resulteerde in een tijdelijke alliantie met de Franse communistische partij. Vanuit hun voorliefde voor het onbewuste, dat vooral in de droom tot uitdrukking komt, komen de surrealisten tot andere procédés in hun taalscheppingen. Ze hadden grote belangstelling voor het automatisch schrift (écriture automatique) dat gebaseerd was op het dictaat van het onbewuste denken. Breton had veel interesse in voortbrengselen van mensen die aan enigerlei vorm van hersenbeschadiging leden, zoals hij die tijdens WOI in zijn neurologische praktijk in Nantes had leren kennen. Een belangrijk middel was de vrije associatie die tot ketens van woorden leiden die als een stroom uit het onbewuste opwellen. De vermenging van droom en werkelijkheid, intuïtie en logica behoort tot de menselijke natuur en men dient zich daar opnieuw bewust van te maken om als mens compleet te kunnen zijn. Deze opvattingen leidden tot tal van experimenten, in de literatuur bijvoorbeeld tot de cadavre exquis. Daarnaast speelt het woord(en)spel een belangrijke rol. In hun taalexperimenten koppelen de surrealisten traditionele vormen en betekenissen los om er nieuwe vormen en betekenissen mee te creëren. Taal wordt daardoor opnieuw productief in het scheppen van een relatie tot de werkelijkheid, bijvoorbeeld door de wijze waarop droombeelden als model voor de werkelijkheid gegeven worden. Het spel van de verbeelding, voortkomend uit het onderbewuste, baant zich een weg naar de ‘surréalité’: een ‘réalité supérieure’ die aan de andere kant ligt van de vereisten van logica en nuttigheid. De belangrijkste technieken om die ‘boven-werkelijkheid’ te bereiken zijn zwarte humor, groteske grappen die een vervreemdingseffect veroorzaken, en de droom, waardoor men zonder rationele correctie tot de diepten van het onderbewuste kan doordringen en dit ongecensureerd kan uiten. Verder de waanzin, die eveneens een heilzame distantiëring t.o.v. de werkelijkheid inhoudt, de vrije seksuele expressie, de surrealistische metafoor waarin onverenigbare termen geassocieerd worden. Het surrealisme kent veel vertegenwoordigers in de schilderkunst met o.m. Max Ernst en Salvador Dali en in de cinematografie met bijv. Luis Bunuel. Ook na de bloeitijd van deze stroming werden tal van verworvenheden en inzichten nog toegepast. Buiten Frankrijk vinden we het surrealisme o.a. in Italië waar het aanknopingspunten vond in het futurisme en zijn neerslag kende in het werk van Alberto Moravia en Cesare Pavese. Ook in Spanje en Latijns-Amerika waar Federico García Lorca en Jorge Luis Borges het verbonden met de Spaanse traditie op dit gebied. In Nederland heeft het surrealisme aanvankelijk weinig weerklank gevonden. E. du Perron was er kortstondig van onder de indruk, maar blijkens zijn verhandeling ‘Surrealistische Franse letteren’ in Den Gulden Winckel in 1928 keerde hij er zich al spoedig weer van af. Een van de weinige Nederlandse auteurs die echt positief was over het surrealisme, was Theo van Doesburg, die ook zelf onder het pseudoniem I.K. Bonset automatisch geschreven proza uitgaf in Het andere gezicht (1926). Niettemin is ook in het werk van andere auteurs invloed van het surrealisme bespeurbaar, bijv. in dat van Paul van Ostaijen, Hendrik de Vries en F. Bordewijk. Hans Anten heeft erop gewezen dat in de Nederlandse literatuur auteurs als F. Bordewijk en W.F. Hermans een type surrealisme vertegenwoordigden dat 'gecontroleerd' of 'rationeel' genoemd kan worden. Na WOII komt het surrealisme in het werk van de Vijftigers opnieuw tot uiting. In Vlaanderen zijn het dan vooral Louis-Paul Boon en enkele andere auteurs rond het tijdschrift Tijd en Mens die het surrealisme herontdekken. Invloed ervan is voorts herkenbaar in de schilderkunst van Cobra, in het absurdisme en in de pop-art, waarin vooral de creatieve spontaneïteit wordt nagestreefd. Lit: A.E. Balakian, Surrealism. The road to the absolute (1959, 19863) A.E. Balakian, Literary origins of surrealism (19692) C.W.E. Bigsby, Dada & surrealism (1972) D. van Berlaer- Hellemans, ‘Surrealisme en/of avant-garde buiten Frankrijk’ in Voornaamste hedendaagse letterkundige stromingen. De surrealistische beweging en de avant-garde in de 20ste eeuw (1976), p. 67-92 M. Mariën, L’activité surréaliste en Belgique (1924-1950) (1979) F. Drijkoningen, ‘Het surrealisme’ in F. Drijkoningen & J. Fontijn (red.), Historische avantgarde (1982), p. 275-371 M. Nadeau, Histoire du surréalisme (19845) F. Toussaint, Le surréalisme Belge (1987) H. de Vries & L. Vancrevel (red.), Surrealistische ontmoetingen. Documenten en manifesten van het surrealisme in Nederland (1988) H. Renders, Verijdelde dromen. Een surrealistisch avontuur tussen De Stijl en Cobra (1989) L. Vancrevel, Spiegel van de surrealistische poëzie in het Nederlands (1989) D. Hellemans, ‘Être ou ne pas être… surréaliste. Coördinées du surréalisme en Flandre’ in J. Weisgerber (red.), Les avant-gardes littéraires en Belgique (1991), p. 373-418 ‘Treize ans d’études sur le surréalisme’ themanummer van Oeuvres & critiques (1993) J.P. Clébert, Dictionnaire du surréalisme (1996) H. Anten, ‘Nawoord’ in F. Bordewijk, Huis te huur. Elf surrealistische verhalen (1999), p. 373-382 F. Drijkoningen, ‘Surrealisme in Nederland’ in H. van den Berg e.a. (red.), Avantgarde in het Noorden/Noordwesten (2000), p. 128-133 S. Baker, Surrealism, history and revolution (2007) W. Asholt & H.T. Siepe (red.), Surréalisme et politique – politique du surréalisme (2007) F. Livi (red.), Futurisme et surréalisme (2008) J. Duwa, Surréalistes et situationnistes, vies parallèles (2008) F. Reents & A. Meier (red.), Surrealismus in der deutschsprachigen Literatur (2009) A. Breton & P. Éluard, Onbevlekte ontvangenis (vert., 2010) Chr. Baron & M. Engel (red.), Realism/anti-realism in 20th-century literature (2010) K. Beekman, ‘Het surrealisme’ in G.J. van Bork & N. Laan (red.), Van romantiek tot postmodernisme (2010), p. 213-215 H. Anten, ‘Pleidooien voor het rationeel surrealisme’ in Spiegel der letteren 53 (2011), p. 537-540 M. Richardson e.a. (red.), The international encyclopedia of surrealism, 3 dln. (2019).
|
|