Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdfictieEtym: Fr./Eng. fiction = verzinsel < Lat. fingere = vormen, veinzen. Binnen de literatuurwetenschap verstaat men onder fictie doorgaans de verzameling teksten waarin het beschrevene gezien wordt als het product van de verbeelding van de auteur, als door hem verzonnen stof. In fictionele teksten blijkt echter niet alles wat erin beschreven wordt fictie te zijn. Soms is dat alleen de rangschikking en interpretatie van de feiten door de auteur (vgl. bijvoorbeeld de historische roman), soms is het aandeel van verzonnen stof aanzienlijk meer (vgl. sciencefiction, sprookje e.d.). Fictionaliteit is pas vanaf de 19de eeuw uitgegroeid tot een wezenskenmerk van literatuur en is daarmee een kernbegrip geworden in de literatuurwetenschap. Sommige theoretici hebben geprobeerd aan te tonen dat het fictieve karakter van teksten de literariteit van die teksten mede bepaalt omdat het waarheidsgehalte als het ware tussen haakjes kan worden geplaatst (vgl. faction). De lezer onderscheidt fictionaliteit van niet-fictie d.m.v. fictionele indicaties. Er zijn indicaties van binnen de tekst. Daartoe kunnen bijv. de formele indicaties behoren, zoals stijlfiguren, rijm, metrum etc. of bepaalde standaardformuleringen (‘Er was eens …’) en het perspectief (bijv. het feit dat een ‘hij’ van binnenuit beschreven wordt). Veel van dit soort indicaties zijn echter historisch en cultureel bepaald: het rijm van Melis Stokes Rijmkroniek (1885) hoeft vanuit historisch oogpunt niet noodzakelijk een fictionele indicatie te zijn, terwijl het veelvuldig voorkomen van het woord ‘historisch’ of ‘historie’ in veel prozaromans van de late middeleeuwen niets afdoet aan het fictionele karakter ervan. Het verschil tussen wat wij verstaan onder fictie of werkelijkheid (realisme-2) is doorgaans conventioneel bepaald en naar het zich laat aanzien gekoppeld aan het gebruik dat van teksten gemaakt wordt. Er zijn pogingen ondernomen om op grond van formeel-semantische beschrijvingen fictioneel taalgebruik nader te omschrijven (bijv. Woods, 1974), maar dit logisch-linguistische onderzoek heeft geen nauwkeurige afgrenzing opgeleverd. Fictionele indicaties van buiten de tekst kunnen o.m. gevonden worden in de boekverzorging (omslag, bladspiegel, reeksaanduiding, enz.), de auteursnaam (van Vestdijk verwacht men eerder fictie dan van Huizinga), de aanduiding van het genre (roman, gedicht, toneel) en de plaats in de boekwinkel. Intussen wordt de term fictie (of het Engelse leenwoord fiction) in de literaire kritiek en de wereld van boek en uitgeverij ook gebruikt voor het hele complex van de fictionele literatuur met inbegrip van teksten als dagboeken, memoires, autobiografieën e.d. Dat gebeurt o.m. in bestsellerslijsten (fiction versus non-fiction; zie ook NUGI). Men mag er niet van uitgaan dat de aanwezigheid van fictionele indicaties ipso facto zou leiden tot de conclusie dat er sprake is van een fictionele tekst. Daarom is het beter om van fictionalisering of defictionalisering te spreken. Met fictionalisering wordt dan bedoeld dat een buitentekstuele werkelijkheid omgezet wordt in een tekstuele. Defictionalisering zou dan de poging aangeven om een tekstuele werkelijkheid (de wereld van het gedicht, het verhaal e.d.) overeen te laten stemmen met de buitentekstuele werkelijkheid. In plaats van met fictionele indicaties als roman of gedicht, zullen defictionaliserende teksten vaak worden gepresenteerd met aanduidingen als ‘reportage’, ‘documentaire’, ‘autobiografie’ e.d. Hoewel men er doorgaans van uitgaat dat de wereld in fictie verzonnen is, wordt niettemin aan fictie vaak een ‘hogere’ waarheidswaarde toegekend dan aan non-fictie. Die waarheidsclaim wordt dan gefundeerd op het door lezers ervaren werkelijkheidsgehalte in het als verbeelde werkelijkheid beschrevene. Men zegt daarom wel dat in fictie ‘de werkelijkheid gelogen wordt’. Lit: J. Woods, The logic of fiction (1974) G. Gottfried, Fiktion und Wahrheit (1975) J. Landwehr, Text und Fiktion (1975) J.A. Sutherland, Fiction and the fiction industry (1978) M. Schipper, Realisme. De illusie van werkelijkheid in literatuur (1979) A. van Zoest, Waar gebeurd en toch gelogen (1980) J.J. Oversteegen, Beperkingen (1982), p. 77-121 G. de Vriend, ‘De fictie van fictionaliteit’ in Spektator 15 (1985-1986) 2, p. 85-93 J.J.A. Mooij, Fictional realities: the uses of literary imagination (1993) J.H. Petersen, Fiktionalität und Ästhetik (1996) Fictie in context, themanummer van Tijdschrift voor literatuurwetenschap 3 (1998) 2 J.M. Schaeffer, Pourquoi la fiction (1999) R.M. Sainsbury, Fiction and fictionalism (2010) G. Farner, Literary fiction. The ways we read narrative literature (2014) T. Streng, 'Fictie, waarheid en verdichting. Het Rijnlandse en het Angelsaksische genre-systeem voor verhalend proza in de negentiende eeuw' in Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 130 (2014), p. 155-171 J.A. Bareis & L. Nordrum (red.), How to make believe. The fictional truths of the representational arts (2015) A. James, The documentary imagination in twentieth-century French literature. Writing with facts (2020).
|