Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdallusieEtym: Lat. ad-ludere = spelen, toe-spelingen maken; vandaar toespeling of zinspeling. Retorische techniek die erin bestaat op een min of meer duidelijke manier te verwijzen naar als bekend veronderstelde personen, gebeurtenissen, situaties of teksten. Dergelijke toespelingen zijn alleen te doorzien door iemand met dezelfde voorkennis omtrent persoon, situatie of tekst op wie of waarop gealludeerd wordt. Zo is Nijhoffs sonnet ‘De schrijver’ (VG, 19632, p. 406) alleen maar te begrijpen als men de Elia uit het sextet kan plaatsen als figuur uit het Oude Testament en als men het verhaal kent van de raven die hem van voedsel voorzagen (1 Koningen 17: 1-6). Een tekstuele allusie komt bijv. voor in Maarten ‘t Harts Mammoet op zondag (1977, p. 97-98): ‘Ik beklom een tweede trap, langzaam want de duisternis zweefde over de treden’, wat een allusie inhoudt op Genesis 1: 2. In de mate dat op teksten worden gealludeerd, kan men allusies beschouwen als een vorm van intertekstualiteit, als een meer vrijblijvende, onvolledige en indirecte vorm van citaat. Achter de allusie kunnen verschillende bedoelingen schuilgaan, o.a. pronken met eigen eruditie, aansluiten bij een traditie, ambiguïteit of ironie creëren, enz. Lit: Z. Ben-Porat, ‘The poetics of literary allusion’ in PTL, 1976, p. 105-128 C. Perri e.a., ‘Allusion Studies. An international annotated bibliography, 1921-1977’ in Style 13 (1979), p. 178-225 P. Claes, Echo’s echo’s: de kunst van de allusie (1988, 2011) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 1 (1992), kol. 652-655 (s.v. Anspielung) C. Bologne, Les allusions littéraires (1999).
|