Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdpoëtische functieConcept dat stamt uit het Russisch formalisme en de Praagse school, die op zoek gingen naar datgene wat een artistieke tekst tot een artistieke tekst maakt (literariteit, foregrounding): de poëtische functie bestaat er in dat de tekst door zijn bijzondere structuur de aandacht op zichzelf trekt (zie ook autoreferentieel). R. Jakobson herformuleerde het concept op invloedrijke wijze in zijn artikel ‘Linguistics and poetics’ (1960), waar hij het een relatieve invulling geeft door te stellen dat de poëtische functie één van de zes functies is (communicatiemodel) die een taaluiting kunnen kenmerken. Deze zijn doorgaans aanwezig in bepaalde combinaties, waarbij men verschillende graden van prominentie zal onderscheiden. In een literaire tekst bijv. zal de poëtische functie dominant zijn naast een aantal andere aanwezige functies (bijv. de expressieve functie in een lyrisch gedicht, de referentiële functie in een realistische roman, de appellatieve functie in didactische vormen van literatuur, enz.). Maar daarnaast zal de poëtische functie dus ook een rol kunnen spelen in bepaalde ‘niet-literaire’ uitingen. Dit is typisch het geval in publicitaire teksten en slogans, die door toepassing van artistieke procedés (= poëtische functie) vooral de aandacht en goodwill van lezers pogen te krijgen (= appellatieve functie). Denk aan slogans als ‘I like Ike’ (een door Jakobson besproken voorbeeld), ‘Today, tomorrow, Toyota’, ‘Du pain, du vin, du Boursin’, enz. Jakobson bepleit hiermee een geïntegreerd model voor de studie van allerlei literaire en niet-literaire taaluitingen (zie ook stilistiek). Hij presenteert ook een empirisch linguïstisch criterium voor de werking van de poëtische functie: deze ‘projecteert het principe van equivalentie van de selectie-as op de combinatie-as’. Daarmee wordt bedoeld dat het complexe spel van gelijkenissen en verschillen (zowel vormelijke als semantische: today/tomorrow, pain/vin, e.d., zie ook equivalentie-1) tussen taalelementen dat normaal een rol speelt bij de selectie van taalelementen, nu ook een bepalend kenmerk wordt in de combinatie van deze taalelementen in de uiting. Dit effect wordt bij uitstek geïllustreerd door de woordspeling (zie ook paronomasia). Jakobsons definitie toont duidelijk zijn schatplichtigheid aan het structuralisme en met name aan het saussuriaanse onderscheid tussen paradigmatische en syntagmatische relaties in de taal (paradigma-2). Hij geeft aldus aan de poëtische functie een ‘objectieve’ kwaliteit die intrinsiek in bepaalde taaluitingen aanwezig zou zijn. Jakobson lijkt daarbij echter het belang van de individuele lezer en van diens historische context te onderschatten (bijv. genre, norm, verwachtingshorizon). Toch genieten Jakobsons basisintuïties opnieuw aandacht in recente cognitieve benaderingen (cognitieve literatuurwetenschap). Lit: R. Jakobson, Language in literature (1987) A. Prins, Klinklare ongerijmdheid: de poëtische functie van taal als uitgangspunt bij het lezen van gedichten van Lucebert (1995) A. Haans, De poëtische functie: een poëzieleer op taalkundige leest (2015).
|