Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdstructuralismeEtym: Fr. structure = bouw, structuur. Het structuralisme is een wetenschapsopvatting die gebaseerd is op Ferdinand de Saussure’s Cours de linguistique générale (1916). De Saussure gaat ervan uit dat individuele taaluitingen ('paroles') onderworpen zijn aan een systeem van vastliggende regels (‘langue’) waarvan de gebruikers zich doorgaans niet bewust zijn. Het succes van De Saussure’s benadering in de taalkunde wekte de verwachting dat diens ideeën ook toepasbaar zouden zijn in andere menswetenschappen. De cultureel-antropoloog Claude Lévi-Strauss paste De Saussure’s structuurbeginsel toe op cultuurverschijnselen in het algemeen, ervan uitgaande dat wanneer bepaalde regels aan taalgebruik ten grondslag liggen ook andere teken- en betekenissystemen door achterhaalbare regels beheerst worden. Voor hem is het structuralisme een methode om sociale feiten uit onze ervaringswerkelijkheid te interpreteren binnen een theoretisch model, waarin niet alleen de afzonderlijke feiten, maar ook hun onderlinge relaties bepalend zijn voor hun betekenis. Het is de opdracht van de structuralist het netwerk van die relaties bloot te leggen. Voor de structuralistisch gerichte literatuurbeschouwer is het uitgangspunt literatuur op te vatten als een bijzondere vorm van taalgebruik waarin eigen wetten en regels heersen. Het begrip structuur kan voor de literatuurwetenschap in dat verband wellicht het best gedefinieerd worden als een onbewuste constructie van talige elementen die de samenhang van de tekst bewerkstelligt en er de literairheid van uitmaakt. Binnen het structuralisme kan men twee ‘scholen’ aanwijzen: het Tsjechisch of Praags structuralisme (Praagse school) en het Franse structuralisme. Het Tsjechisch structuralisme zette tussen 1926 en 1948 een aantal ideeën van het Russisch formalisme voort en werd verder beïnvloed door ideeën van Husserl, Bühler en De Saussure. De belangrijkste vertegenwoordigers van deze school zijn Roman Jakobson (linguïstiek), Jan Mukarovský (esthetica), N.S. Trubetzkoy (fonologie) en Felix Vodická (literaire evolutie). Tot de bredere kring van deze groep behoorde ook René Wellek, die naar de V.S. emigreerde en daar met Austin Warren zijn befaamde Theory of literature (1949) publiceerde. De Praagse structuralist Mukarovský was van mening dat, hoewel het afzonderlijke kunstwerk een gestructureerd geheel is, die structuur mede bepaald wordt door historische processen die ervoor zorgen dat esthetische normen telkens opnieuw worden doorbroken. Volgens Mukarovský, die het begrippenpaar artefact en esthetisch object introduceerde, is kunst een semiotisch feit en functioneert de literaire tekst als een complex teken in de bredere context van literaire en sociale systemen. De tekst is een dynamisch gegeven, gebaseerd op het principe van de dialectische tegenstelling tussen een voorgrond van opposities en een achtergrond van identiteit. Dit idee van ‘foregrounding’, het systematisch op de voorgrond schuiven van de wijze van uitdrukken, sluit nauw aan bij de dialectiek van gewenning en vervreemding zoals die werd uitgewerkt door de Russische formalist Sjklovski. Bij de op genre of op de historische ontwikkelingen gerichte structuralistische benaderingen gaat het doorgaans om structuren die omschreven zouden kunnen worden als regelsystemen of procédés die een genre of een bepaalde periode uit de literatuurgeschiedenis hebben bepaald. Als voorbeeld van een genrebeschrijving in deze zin kan Vladimir Propps Morfologie van het sprookje (1928) genoemd worden. Een Nederlandstalig voorbeeld is H. van Gorps Inleiding tot de picareske verhaalkunst (1978). Een voorbeeld van een periode- of stromingenbeschrijving is Welleks Concepts of criticism (1963). Ideeën van de Tsjechische structuralisten en met name van Mukarovský hebben inspirerend gewerkt op de Sovjetsemiotiek, op de receptie-esthetica en op de polysysteem(theorie). Het Franse structuralisme (ca. 1950-1970) heeft de structureel-semiotische visie van de Praagse structuralisten verder uitgewerkt, zij het met een enigszins andere terminologie. De aandacht richtte zich, in het bijzonder in het werk van Roland Barthes en Julia Kristeva en in het tijdschrift Tel Quel, op de betekenistoekenning op grond van de verschillende codes, het systeem van tekens en verbindingsregels, zoals de linguïstische, retorische, psychoanalytische, sociale en culturele. Het is echter vooral op het gebied van het verhaalonderzoek dat het Franse structuralisme een belangrijke rol heeft gespeeld, waarvoor men enerzijds inspiratie vond in het werk van de linguist Benveniste met diens onderscheid tussen ‘énoncé’ en ‘énonciation’ (dat leidde tot het begrippenpaar histoire/discours) en anderzijds in Propps Morfologie van het sprookje over verhaalfuncties en -structuren. Dit leidde tot het onderzoek naar semantische en handelingslogische regels die de verhaalinhoud bepalen. Vertegenwoordigers van dit type structuuronderzoek zijn Claude Bremond met Logique du récit (1973), A.J. Greimas met Sémantique structurale (1966), R. Barthes met Poétique du recit (1977) en T. Todorov met Théorie de la littérature (1965). G. Genette bracht hiervan een overzichtelijke synthese waarin focalisatie en narrativiteit (narratologie) naast de verschillende aspecten van tijd hun plaats krijgen. Een probleem dat zich bij een benadering als het structuralisme voordoet, is dat het structuurbegrip geënt is op De Saussure’s opvattingen over de zinsstructuur en dat in zijn werk deze structuur nergens die van de grammaticale zin te boven gaat. Weliswaar heeft Teun A. van Dijk pogingen gedaan om tot een tekstgrammatica en een generatieve poëtica te komen (tekstwetenschap), maar de mogelijkheden daartoe bleken niet toereikend; zie ook seem, componentiële analyse en isotopie. Het is zeer de vraag of het structuurbegrip eenduidig te interpreteren is bij het gebruik voor grotere tekstgehelen. Is de samenhang binnen een tekst wel objectief vast te stellen? Is er inderdaad zoiets als een esthetisch object en hoe is dat formeel te onderscheiden van andere teksten? Er zijn inmiddels wel tal van literatuurbenaderingen die schatplichtig zijn aan het structuralisme. Behalve de al eerder genoemde receptie-esthetica zijn ook de ideeën van de literatuursocioloog Lucien Goldmann (literatuursociologie), de opvattingen van J. Derrida met betrekking tot deconstructie en de ontwikkelingen rond de intertekstualiteit en het poststructuralisme zonder het structuralisme niet goed denkbaar. Een aantal belangrijke teksten van structuralisten is vertaald en opgenomen in de bloemlezing van W.J.M. Bronzwaer, D.W. Fokkema & E. Kunne-Ibsch (red.), Tekstboek algemene literatuurwetenschap (19802). Lit: H. Parret, ‘Betekenis en structuur van het verhaal’ in Tijdschrift philosophie 29 (1967) 2, p. 306-352 G. Schiwy, Der Französische Strukturalismus (1969; reprint 1984) J.M. Broekman, Strukturalisme. Moskou-Praag-Parijs (1973) D. van Berlaer-Hellemans, ‘Is de literatuurstudie het structuralisme voorbij?’ in Tijdschrift Vrije Universiteit Brussel 16 (1973-1974) 4, p. 142-157 H. Parret, ‘Het ‘pro en contra structuralisme’ en de literatuur’ in Annalen Thijmgenootschap 62 (1974) 1, p. 106-124 R. Scholes, Structuralism in literature: an introduction (1974) Ph. Pettit, The concept of structuralism: a critical analysis (1977) J. Culler, Structuralist poetics (1975; reprint 2002) M. Adriaens, Structuralisme, poëtiek en narrativiteit (1978) K. Chvatik, Tschechoslowakischer Strukturalismus. Theorie und Geschichte (1981) P. Zima, ‘Tsjechoslowaaks structuralisme’ in R.T. Segers (red.), Vormen van literatuurwetenschap (1985), p. 35-60 F. Decreus, De structurele analyse van poëzie (1985) Y. Tobin, The Prague school and its legacy in linguistics, literature, semiotics, folklore and the arts (1988) M. van Buuren, ‘Structuralisme’ in Filosofie van de algemene literatuurwetenschap (1988), p. 80-89 T. Hawkes, Structuralism and semiotics (20032) L. Herman & B. Vervaeck, Vertelduivels: handboek verhaalanalyse (20053) J. Culler, Structuralism, 4 dln. (2006) R. Macksey e.a. (red.), The structuralist controversy: the languages of criticism and the sciences of man (2007) S. Burke, The death and return of the author (20083) R. Daylight, What if Derrida was wrong about Saussure? (2011) W.J. Carrasco, 'Rediscovering Saussure' in Babel. The language magazine 16 (2016), p. 10-15.
|