Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdtijdLiteratuur wordt ter onderscheiding van de plastische kunsten een tijdskunst of temporele kunst genoemd omdat haar materiaal bestaat uit taal, d.w.z. woorden die op elkaar volgen in de tijd (leestijd, verteltijd of tijd van realisatie genoemd). Met die opeenvolging van woorden wordt daarenboven een tijdsverloop of tijdsbewustzijn opgeroepen (de tijd binnen het werk). Beide tijdsverlopen kunnen zich op verschillende manieren tot elkaar verhouden en de aard van een literair werk mee bepalen. In de specifieke realisaties van die verhouding heeft men zelfs gemeend (vgl. ook ruimte) een criterium voor de diverse genres te vinden: - tijdsdekking in de dramatiek: de tijd binnen het werk loopt parallel aan de tijd van realisatie van de tekst; - stolling van de tijd binnen het werk tot een nu-moment of tijdloze toestand in de lyriek: de tijd lijkt stilgezet, het gedicht geeft een momentopname, waarin gevoelens of sentimenten een rol spelen, opgeroepen door de beschreven omstandigheden; - wisselende verhouding tussen beide tijdsverlopen in de epiek: in een roman bijv. kan de geschiedenis variëren in tijdsduur van enkele uren of een dag tot één of meer mensenlevens lang (vgl. J. Brouwers, Zonsopgangen boven zee, 1978 en L. Couperus, De boeken der kleine zielen, 1901-1903). In de verhaalkunst zal de eigenheid van een verhaal mede door deze variabele verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd worden bepaald. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de tijdsproblematiek vooral m.b.t. de verhaalkunst bestudeerd werd. In de narratologie wordt de tijdsproblematiek speciaal bestudeerd m.b.t. drie belangrijke dimensies van de tijdservaring: de volgorde, het ritme en de frequentie waarin of waarmee elementen van de geschiedenis verteld worden. De volgorde heeft te maken met de verhouding tussen de chronologie van de verhaalde geschiedenis en de manier waarop de geschiedenis verhaald wordt (fabula/suzjet). Die lopen nl. niet noodzakelijk parallel. De verteller kan bijv. anticiperen op delen van de geschiedenis of in de loop van het verhaal naar vroegere gebeurtenissen terugverwijzen: zie resp. flashforward en flashback. Zo kan een geschiedenis gepresenteerd worden ab ovo, maar ook in medias res, waarna door middel van retroversie op het voorafgaande kan worden teruggekeken. Bij dit soort inbreuken op de chronologische vertelwijze spreekt men van anachronie, een verschijnsel dat men onderscheidt in subjectieve anachronie (bijv. een herinnering of hoop of vrees in de subjectieve ervaring van een personage) en objectieve anachronie (het feitelijk beschrevene past niet in de natuurlijke chronologie). Bij een natuurlijk chronologisch verloop in een tekst spreekt men ook wel van ordo naturalis, in tegenstelling tot de ordo artificialis wanneer van de chronologie wordt afgeweken. Het ritme van een verhaal kan door de verhouding verteltijd/vertelde tijd sterk worden bepaald. Gebeurtenissen uit de geschiedenis van een verhaal kunnen bijv. worden samengevat (tijdverdichting), zelfs weggelaten (ellips), of precies heel breedvoerig beschreven (vertraging). Scenische presentatie, scène-2 of isochronie-2 zijn de termen die we gebruiken wanneer leestijd en vertelde tijd wel gelijke tred houden. M.b.t. de frequentie waarmee de gebeurtenissen van de geschiedenis verteld worden in een verhaal, kan men drie mogelijkheden onderscheiden: een eenmalige gebeurtenis wordt verschillende keren verteld (repetitief vertellen), herhaalde gebeurtenissen worden slechts eenmaal verteld (iteratieve presentatie), en gebeurtenissen worden net zo vaak verteld als ze voorkomen (singulatief vertellen). Vooral vanaf de 20ste eeuw experimenteert men in de romankunst met volgorde, ritme en frequentie, wat aansluit bij het inzicht dat de tijdservaring niet slechts lineair kan zijn, maar ook circulair, en dat ze sterk aan subjectieve associatie onderhevig is. Zo komt het dat in moderne romans het tijdsverloop vaak volledig verbrokkelt. Het wordt a.h.w. een innerlijke ruimte voor het bewustzijn van een verteller of romanfiguur, waarin gedachten, herinneringen, gevoelens, verlangens e.d. vaak op een chaotische manier opduiken (bijv. stream of consciousness). Vaak ook wordt de tijdservaring gecompliceerd door het werken met verschillende vertellers of verhaallijnen. Voorbeelden van romans waarin op die of een dergelijke manier de tijd geproblematiseerd wordt, zijn L.P. Boons De Kapellekensbaan (1953) en P. de Wispelaeres Brieven uit Nergenshuizen (1986). Lit: E. Lämmert, Bauformen des Erzählens (1955) F.C. Maatje, Literatuurwetenschap (1970), p. 116-149 G. Genette, Tijdsaspecten in de roman. Volgorde, duur, herhaling (1979) M. Bal, De theorie van vertellen en verhalen (19802), vooral p. 47-52 L. Herman & B. Vervaeck, Vertelduivels. Handboek verhaalanalyse (20053), p. 66-73 J.Chr. Meister & W. Schernus (red.), Time: from concept to narrative construct. A reader (2011) R. West-Pavlov, Temporalities (2012) Th.M. Allen (red.), Time and literature (2018) A. Avanessian & A. Hennig, Present tense. A poetics (2015) E.P. Levy, Detaining time. Temporal resistance in literature from Shakespeare to McEwan (2018) R. Stevenson, Reading the Times. Temporality and history in twentieth-century fiction (2018).
|