Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdverteltijd/vertelde tijdBegrippenpaar uit de narratologie geïntroduceerd door G. Müller (morfologische literatuurstudie: zie ook morfologie) om de tijdsrelatie m.b.t. het ritme of tempo van een verhaal of een gedeelte ervan aan te duiden. Het maakt deel uit van een bredere analyse van de representatie van tijd als een fundamentele menselijke ervaring in de literaire tekst. Verteltijd is de tijd die de lezer nodig heeft om een verhaal(fragment) te lezen (vandaar ook de termen ‘leestijd’ of ‘tijd van realisatie’). De verteltijd wordt meestal uitgedrukt in het aantal pagina’s of woorden dat een te onderzoeken verhaal of een gedeelte daarvan omvat, of men kan de tijd chronometreren die de ‘gemiddelde’ lezer nodig zou hebben voor de lectuur van de betreffende tekst of tekstpassage. Met vertelde tijd geeft men de tijd aan die het verhaal of een deel daarvan inhoudelijk omvat; anders gezegd, het tijdsverloop van de geschiedenis die verteld wordt. Zo kan in een roman een korte tijdsspanne beschreven worden, soms slechts één dag of enkele dagen, terwijl in een andere roman een heel mensenleven wordt behandeld. Een goed voorbeeld van een roman met een zeer korte vertelde tijd is Ulysses (1922) van James Joyce (één dag). In Nederland schreef Jeroen Brouwers met Zonsopgangen boven zee (1977) een roman met een korte vertelde tijd (één nacht) binnen een lange verteltijd. Een roman met een lang tijdsverloop binnen een in verhouding daarmee korte verteltijd is bijv. A. van Schendels Het fregatschip Johanna Maria (1930). De vertelde tijd in een narratieve tekst kan dan in de verhaalanalyse (bijv. in een grafiek) worden afgezet op de verteltijd om aldus eventuele variaties in het verhaaltempo bloot te leggen. De dosering van vertelde tijd in verteltijd is immers vaak variabel, zodat een spanning tussen beide ontstaat die bepalend kan zijn voor een verhaal. Doorgaans onderscheidt men vijf typeverhoudingen tussen verteltijd en vertelde tijd. Deze kunnen het makkelijkst begrepen worden vanuit de middelste mogelijkheid, de zgn. isochronie-2, die erin bestaat dat verteltijd en vertelde tijd grosso modo met elkaar gelijk zijn (zoals in de weergave van een dialoog). De lezer krijgt dan de indruk het gebeuren op de voet te volgen zoals een toeschouwer het toneelgebeuren meemaakt (zgn. scenische presentatie). Vanuit deze basismogelijkheid impliceren de zgn. tijdverdichting en (a fortiori) de ellips een versnelling van het verhaaltempo, terwijl de zgn. vertraging en (a fortiori) de pauze het omgekeerde effect hebben. In het eerste geval wordt per eenheid van tekstlengte (en dus van verteltijd) een langere, in het tweede geval een kortere of helemaal geen tijdsafstand in de verhaalde geschiedenis afgelegd:
Al zou men de tijdverdichting (samenvattende presentatie door de verteller) kunnen beschouwen als de meest ‘natuurlijke’ tijdsverhouding voor het verhalend proza (zoals isochronie dat lijkt te zijn voor drama en film), toch vertonen de meeste verhalen een combinatie van de vijf vermelde mogelijkheden, met als gevolg talrijke variaties in het verteltempo (hetzij in versnellende/accelererende of in vertragende/retarderende zin). De verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd is m.a.w. een dynamisch gegeven, dat bovendien verband houdt met andere aspecten van de verhaaltechniek en dat verschillende functies kan vervullen. Retardering van het verteltempo dient bijv. vaak om de spanning te verhogen in de beslissende fasen van een verhaal (ontknoping), maar in een experimentele roman als Het boek Alfa (1963) van Ivo Michiels wordt de vertraging radicaal toegepast om de momentane, maar diffuse en veelgelaagde bewustzijnsinhoud van een personage weer te geven. De grenzen tussen de vijf mogelijkheden zijn overigens vloeiend. Met betrekking tot de samenvattende presentatie kan men bijv. een uur vertelde tijd weergeven in een enkel bijwoordelijk zinsdeel (randgeval met ellips) of in een alinea, een pagina, drie pagina’s, enz. (tot we de isochronie benaderen). Door de tijdslijnen van verteltijd en vertelde tijd uit te zetten op een assenkruis, kan men het (wisselende) ritme van een verhaal grafisch voorstellen, al is zulks niet altijd eenvoudig. Immers, de vertelde tijd kan zich als erg complex manifesteren. Hij kan zich bijv. over twee verschillende tijdslagen uitspreiden, heden en verleden, met zelfs nog verdere differentiëringen: bijv. nabij en ver verleden. Bovendien kan men drie soorten tijdsverloop onderscheiden: nl. een diffuus, een fragmentarisch, en een chronometrisch-nauwkeurig tijdsverloop (Maatje). Bij het diffuse tijdsverloop kan de lezer de precieze tijd niet reconstrueren, omdat tijdsverloop en tijdsverhoudingen niet duidelijk aangegeven zijn. We spreken van fragmentarisch tijdsverloop wanneer de fases vertelde tijd niet één doorlopende tijdslijn vormen door het voorkomen van ellipsen. In het chronometrisch-nauwkeurige tijdsverloop wordt de vertelde tijd nauwkeurig aangegeven voor elke fase. Hoewel verteltijd en vertelde tijd typische verhaaltermen zijn, kan dit begrippenpaar ook toegepast worden op dramatische en lyrische teksten. Algemeen kan men stellen dat in het drama luistertijd of speeltijd, en tijd binnen het werk of gespeelde tijd (d.w.z. de tijd die de gebeurtenissen in beslag nemen) elkaar vaak benaderen (zie ook eenheid van tijd), al wordt tussen de bedrijven door dikwijls tijd weggedrukt (ellips); dit kan evt. in de neventekst worden aangegeven, bijv. door expliciete vermelding of een andere scèneaanduiding. In lyriek wordt de geëvoceerde tijd a.h.w. tot een nu-moment (toestand i.p.v. gebeuren) gestold. Lit: E. Lämmert, Bauformen des Erzählens (1955) G. Müller, ‘Erzählzeit und Erzählte Zeit’ in Morphologische Poetik (1968) F.C. Maatje, Literatuurwetenschap (19774), p. 116-149 G. Genette, Tijdsaspecten in de roman. Volgorde, duur, herhaling (1979) M. Bal, De theorie van vertellen en verhalen. Inleiding in de narratologie (19802), p. 47-52 L. Herman & B. Vervaeck, Vertelduivels. Handboek verhaalanalyse (20053), vooral p. 66-73.
|
|