Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdliteratuursociologieBenadering van de literatuur waarbij die als maatschappelijk verschijnsel wordt bestudeerd. Voor zover men bij uitstek economische factoren verantwoordelijk acht voor de wijze van productie van literatuur, spreekt men ook wel van materialistische literatuurtheorie, maar een probleem daarbij vormt de (on)scheidbaarheid van economische en historische aspecten. Globaal onderscheidt men twee hoofdrichtingen in de literatuursociologie. De eerste is die van wat men wel de empirische literatuursociologie genoemd heeft, maar die men wellicht beter zou kunnen aanduiden als de interactionistische literatuursociologie. De tweede is de marxistisch georiënteerde literatuursociologie, die op haar beurt een aantal uiteenlopende richtingen omvat. De empirische of interactionistische literatuursociologie kent eveneens een aantal varianten. De voorkeur voor de term ‘interactionistische literatuursociologie’ is gebaseerd op het feit dat deze vorm van literatuursociologie tracht normen en rolpatronen in het handelen van individuen en groepen die een institutioneel karakter hebben te reconstrueren en te beschrijven. Men moet daarbij denken aan schrijversgeneraties, literaire kritiek, literatuur en school e.d. Deze vorm van literatuursociologie laat de vorm of structuur van teksten buiten beschouwing en richt zich uitdrukkelijk op de verspreiding en werking van literatuur. De nadruk komt daarmee te liggen op het tweede deel van de term, het sociologische aspect. Daarbij zijn de kanalen in het geding waarlangs literatuur als ‘koopwaar’ de ‘consument’ bereikt (Escarpit, Fügen e.a.) en de manier waarop literatuur wordt ‘geconsumeerd’ (Silbermann). Tot die kanalen behoren o.m. de uitgevers, boekhandel, bibliotheek, literaire prijzen, televisie, maar ook de literaire vorming op school en universiteit als centra waar de literaire smaak wordt ontwikkeld en waar de toekomstige consument wordt gevormd (institutie). In de praktijk blijkt deze tak van de literatuursociologie dan ook rekening te houden met esthetische oordelen, bijv. omdat de vraag naar de kwalitatieve verspreiding van teksten niet alleen beantwoord kan worden vanuit de productieverhoudingen, maar evenzeer beantwoordt moet worden met een beroep op de bij lezers kennelijk aanwezige normen. Eenvoudig gezegd gaat het hierbij niet alleen om vragen als Wie leest? Hoe komt men aan zijn teksten? Wie bepaalt wat wordt uitgegeven? e.d., maar ook om de vraag: Waarom leest men juist dat? (vgl. Pierre Bourdieu en diens veldtheorie). Binnen de tweede opvatting richt men zich juist wel op het esthetisch object en vooral op de structuurelementen die het kunstwerk bepalen. Volgens aanhangers van deze richting (Lukács, Goldmann, Adorno e.a.) is het in de literatuurwetenschap onmogelijk het waardeoordeel buiten de theorie te houden. Adorno bijv. staat een genuanceerd kritische literatuursociologie voor die in feite de ideologie-kritische functie van literatuur moet blootleggen. Deze tweede richting echter laat zich vervolgens weer opsplitsen in verschillende benaderingen. De eerste daarvan is het best te karakteriseren aan de hand van de opvattingen van Lukács en Goldmann. Lukács gaat ervan uit dat het literaire kunstwerk in de weergave van het bijzondere (personages, handelingen, gedachten, enz.) het algemene of typische weerspiegelt. In die opvatting is literatuur ‘realistisch’ wanneer ze langs de weg van het bijzondere doordringt tot het algemene en dat uitdrukt in de vorm. De esthetiek van Lukács is prescriptief, in die zin dat hij slechts de zo gedefinieerde ´realistische´ literatuur erkent als waardevol en emancipatorisch. Ook voor Goldmann staat de tekst centraal. Hij gaat ervan uit dat in de structuur van de tekst een eenduidig te definiëren conceptueel systeem wordt uitgedrukt. Dat conceptuele systeem organiseert het kunstwerk, maar drukt tevens het sociale bewustzijn van een groep of klasse uit (wereldbeschouwing of ‘vision du monde’ genoemd). Het kunstwerk is dus zowel product van een auteur als van een collectief bewustzijn. Zowel Lukács als Goldmann gaat voorbij aan de mogelijkheid dat een auteur het hele postulaat van de conceptuele eenheid van het literaire werk kan verwerpen. Daarom verzette Adorno zich tegen deze opvatting, omdat bijv. avant-garde-literatuur niet verenigbaar is met het standpunt van literatuur als product van een collectief bewustzijn. Volgens Adorno reageert een literaire tekst ergens op: op reeds bestaande literaire teksten, maar ook (of juist daardoor) op ideeën, ideologieën (ideologie(kritiek)) enz. Bovendien zijn literaire teksten niet eenduidig, maar polyinterpretabel, waardoor ze zich aan de mogelijkheid tot gebruik in ideologische zin onttrekken en niet tot marktwaar kunnen worden. Daarom staan bij Adorno de taalkundige mogelijkheden van de tekst voorop en geeft hij de voorkeur aan open tekststructuren die zich onttrekken aan het conceptuele denken, d.w.z. aan classificatie of systematisering, waardoor ze het gevaar lopen dat ze nuttig gemaakt kunnen worden voor enig ideologisch systeem. Ook bij Adorno blijkt hier het normatieve van zijn opvattingen: teksten moeten de vervreemding (vervreemdingseffect) aan het licht brengen door zich kritisch tegenover heersende opvattingen op te stellen. Het zal duidelijk zijn waarom juist avant-gardeliteratuur bij Adorno de voorkeur verdient. Steeds sterker is binnen de literatuursociologie de nadruk komen te liggen op de talige aspecten van de tekst. Daarbij staat het onderzoek naar semantische en/of syntactische structuren en hun verhouding tot de werkelijkheid centraal, omdat men ervan uitgaat dat de keuze voor een semantisch of syntactisch systeem een kritische relatie van de kunstenaar met een maatschappelijk systeem kan uitdrukken. Het taalteken heeft in die visie een sociale functie en is ideologisch geladen. Het gebruik ervan is een sociale handeling. Niet alleen is er sprake van een bepaald sociolect waarbinnen lexicale en semantische eenheden een rol spelen, maar op een hoger niveau is er sprake van een structuur die groter (omvattender) is dan de zin: de transfrastische structuur of het discours social genoemd. Dat discours kan omschreven worden als de dramatisering of personifiëring (d.w.z. het specifieke gebruik) van een bepaalde (taal)code die een groep kenmerkt. Het kan worden opgevat als een reactie op andere discoursvormen (dialogisme, sociokritiek), inclusief die van andere literaire teksten, zoals in pastiche-2, groteske, citaat, parodie, allusie e.d. het geval is, maar eigenlijk – zij het minder opvallend – in vrijwel alle literaire teksten een rol speelt. Vandaar de belangstelling voor het verschijnsel van de intertekstualiteit. De analyse van dit discours is binnen die opvattingen één van de taakstellingen van de literatuursociologie. Vrijwel steeds blijken teksten te reageren op gesproken of geschreven teksten en in die reacties kunnen nieuwe sociale of ideologische posities worden ingenomen die vervolgens door de literatuursociologie kunnen worden ontrafeld (Bakhtin). Lit: L. Goldmann, Le dieu caché (1956) L. Goldmann, Pour une sociologie du roman (1964) Th. W. Adorno, Kritische modellen (vertaald en ingeleid door C. Offermans & F. Prior, 1965) R. Escarpit, Le littéraire et le social (1970) B. Brouwers, Literatuur en revolutie, 2 dln (1971) H.N. Fügen, Hauptrichtungen der Literatursoziologie und ihre Methoden (19746) P.V. Zima, Literatuur en maatschappij (1981) A. Mertens, ‘Literatuursociologie’ in K. Beekman & F. de Rover (red.), Literatuur bij benadering: vormen van literatuurbeschouwing (1987), p. 94-117 F. Joostens (red.), Het esthetisch belang: nieuwe ontwikkelingen in de literatuursociologie (1990) P. Bourdieu, Les règles de l’art (1992; Ned.vert. 1994) R. Escarpit, Sociologie de la littérature (19928) A. Dorner & L. Vogt, Literatursoziologie: Literatur, Gesellschaft, Politischen Kultur (1994) B. Keunen & B. Eeckhout (red.), Literature and society. The function of literary sociology in comparative literature (2001) T. Eagleton, Marxism and literary criticism (2002) D. Vandenhaute, Literatuur en klasse (2004) J. Dubois, L’institution de la littérature (2005) P. Macherey, A theory of literary production (1978; reprint 2006) G.J. Dorleijn & K. van Rees (red.), De productie van literatuur: Het Nederlandse literaire veld 1800-2000 (2006) J.P. Martin e.a., Bourdieu et la littérature (2010) N. Laan, Medemakers. Sociologie van literatuur en andere kunsten (2018).
|