Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdRussisch formalismeBenaming (oorspronkelijk scheldwoord: zie ook formalisme) voor een literair-kritische school in Rusland, die mede onder invloed van het futurisme ontstond vanuit twee centra: de zgn. ‘Moskouse Linguïstische Kring’ (1915) met o.m. R. Jakobson, en het minder strikt linguïstische ‘Genootschap voor de Studie van de Poëtische Taal’ (OPOJAZ, 1916). Algemeen is men van oordeel dat met het Russisch formalisme de moderne literatuurwetenschap begonnen is. De beweging loste omstreeks 1930 op ten gevolge van politieke omstandigheden. De literatuurwetenschappelijke opvattingen van de groep kwamen in strijd met de door het socialistische partijkader vastgestelde richtlijnen. De leden ervan werd het werken onmogelijk gemaakt en onder partijpolitieke druk bekeerden enkelen zich tot het socialistisch realisme, terwijl enkele anderen, waaronder Jakobson, uitweken. Voor een deel werd hun werk aldus voortgezet in de Praagse school, opgericht in 1926, van waaruit het verder bekend werd in het westen o.m. via Jakobson, en verder via het bekende handboek Theory of literature (1949) van Wellek en Warren. Na Stalins dood werd het formalistische gedachtegoed in Rusland zelf weer opgenomen in de zgn. Sovjetsemiotiek (o.m. Lotman, Uspenskij). Volgens het Russische formalisme behoort de literatuurwetenschap zich bezig te houden met het specifiek-literair zijn, de zgn. literariteit (Russ. literaturnost) of de poëticiteit van teksten die als literatuur gelden. Jakobson schreef in 1921 een verhandeling waarin hij zijn uitgangspunten aldus formuleert: ‘Als beeldende kunst is het vormgeven van het autonome materiaal van visuele voorstellingen, muziek het vormgeven van autonoom geluidsmateriaal, choreografie vorm geeft aan het autonome gebaar, dan is poëzie het vormgeven van het autonome woord of wat Khlebnikov noemt “het woord dat zichzelf genoeg is”’. Deze positie was een reactie tegen de gangbare methodes die literatuur vaak reduceerden tot biografische, historische of levensbeschouwelijke inhouden en contexten (zie ook autonomiebewegingen). Maar door deze scheiding van kunst en (sociale) werkelijkheid werd het formalisme een doorn in het oog van het Sovjet regime dat een materialistische literatuurstudie als de enig denkbare en toelaatbare ging beschouwen. De formalisten trachtten te achterhalen hoe literaire taal zich onderscheidt van andere vormen en functies van taalgebruik. Ze smeedden het begrip poëtische functie voor taalgebruik dat de aandacht op zichzelf vestigt (zie communicatiemodel): door een vermoeilijking van de vorm wordt het taalteken als teken, in zijn autonomie, aanschouwelijk gemaakt. Kernbegrip hierbij is het concept 'vervreemding' (Russ. ostranenie), dat staat tegenover automatisering of gewenning. Door zijn afwijkend taalgebruik kan een kunstwerk het automatische van onze waarneming doorbreken en ons de werkelijkheid op een nieuwe manier doen zien. Vandaar de nadruk die de formalisten legden op de technische procedés in proza en poëzie, de zgn. kunstgrepen (Russ. priëm of prijom), die het neutrale ‘materiaal’ omvormen tot een literair werk dat onze levende relatie met de dingen kan herstellen. In proza bestaat het materiaal uit de zgn. fabula; het resultaat van de toepassing der procedés noemen de formalisten suzjet (fabula/suzjet). Onder fabula wordt verstaan de volgorde van de vermelde gegevens in hun causale samenhang. Het suzjet is de artistieke presentatie daarvan en het ligt voor de hand dat de formalisten vooral op deze presentatie hun aandacht richtten, omdat die bij uitstek de literairheid van teksten zou bepalen. In poëzie maakt de gewone, niet-artistieke taal het materiaal uit. Poëtische kunstgrepen zijn dan bijv. manipulaties van metrum en ritme, allerlei vormen van parallellismen en tegenstellingen, stijlfiguren en tropen (troop-1). Aanvankelijk zagen de formalisten de relaties tussen de geconstateerde procedés over het hoofd (het kunstwerk als loutere ‘som der kunstgrepen’ in Sjklovski’s woorden); gaandeweg verschoof hun aandacht naar de mogelijke functies die de procedés kunnen hebben in het geheel van het literaire werk en, ruimer nog, in een genre of in het literaire systeem (Tynjanov). De verdiensten van de beweging mogen daarom niet gereduceerd worden tot haar bijdragen op het vlak van de analyse van individuele werken. Door gewenning verliezen procedés immers na verloop van tijd hun desautomatiserend vermogen en dan zijn ze aan vervanging toe. Deze vroege theorie van de literatuurgeschiedenis als aflossing van procedés werd later vooral door Tynjanov verfijnd en verruimd. Via de Praagse school (vooral Vodička) hebben diens functionalistische en systematische opvattingen over de literaire evolutie grote invloed uitgeoefend op de moderne literatuurbeschouwing (bijv. op de polysysteem(theorie)). Een van de eersten die zich in Nederland met het formalisme hebben beziggehouden, is Paul Rodenko die in zijn essays ‘De criticus als ingenieur’ en ‘De techniek van het sleutelgat’ ideeën van de formalisten overnam. In een interview bekende hij veel van Roman Jakobson en de Russische formalisten geleerd te hebben. Het is dan ook geen toeval dat Rodenko de pleitbezorger was van de Vijftigers en zo’n grote belangstelling had voor het deregulerende karakter van hun taalgebruik. Teksten van Russisch formalisten zijn in Nederlandse vertaling verschenen in Russisch formalisme, Sjkolskij, Jakobson, Ejchenbaum, Tynjanow (Sunschrift 182, 1982), in Raster nr.4 (1977, p. 43-74), in W.J.M. Bronzwaer (red.), Tekstboek algemene literatuurwetenschap (1977) en in B. van Heusden e.a. (red.), Tekstboek literaire cultuur (2001). Lit: Victor Erlich, Russian formalism (1955; herz. dr. 1981) K. Pomorska, Russian formalist theory and its poetic ambiance (1968) E.M. Thompson, Russian formalism and Anglo-American New Criticism. A comparative study (1971) A.A. Hansen-Löve, Der russische Formalismus (1978) W.G. Weststeijn, ‘Het Russisch futurisme en de vernieuwing van de poëtische taal’ in Forum der letteren 21 (1980), p. 79-101 V. Sjklovski, De paardensprong. Opstellen over literatuur (1982) Russies formalisme: teksten van Sjklovskij, Jakobson, Ejchenbaum en Tynjanow (1982) P. Steiner, Russian formalism. A metapoetics (1984) J.J. van Baak, ‘Russisch formalisme’ in R.T. Segers (red.), Vormen van literatuurwetenschap (1985), p. 13-34 R.L. Jackson & S. Rudy (red.), Russian formalism: a retrospective glance (1985) M. van Buuren, ‘Russisch formalisme’ in Filosofie van de algemene literatuurwetenschap (1988), p. 70-80 A. Berlina (red.), Viktor Shklovsky. A reader (2016).
|