Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdfunctieEtym: Lat. functio < fungi = verrichten, bekleden. Begrip dat, vooral onder invloed van het latere Russisch formalisme (Tynanov) en de Praagse school (met Roman Jakobson als verbindingsfiguur), op verschillende niveaus in de literatuurwetenschap (ook de taalkunde, de tekstwetenschap, enz.) gebruikt wordt. Het kan betrekking hebben op tekstonderdelen, tekstkenmerken of gehele teksten, maar in alle gevallen richt het de aandacht op wat de bedoelde eenheid ‘doet’ eerder dan op wat zij zou ‘zijn’. Dit betekent dat men de betreffende eenheid binnen een bredere context plaatst en op zoek gaat naar relaties van wederzijdse beïnvloeding en afhankelijkheid binnen dat groter geheel. Een dergelijke interesse in functies eerder dan essenties kenmerkt begrippen als foregrounding en autofunctie/synfunctie en het recentere teksteem. Het ligt aan de basis van het communicatiemodel van Jakobson dat de poëtische functie plaatst naast andere mogelijke functies van taaluitingen (conatieve, emotieve, fatische, metalinguale, referentiële). Literaire taal zou dan speciaal gekenmerkt zijn door haar dominerende poëtische of esthetische functie. In dezelfde traditie zijn ook de sovjetsemiotiek, de polysysteem(theorie) en de systeem(theorie) sterk schatplichting aan het functionele model. De functionele benadering heeft ook zijn sporen nagelaten in de narratologie. Ook hier werd een belangrijke aanzet gegeven vanuit het Russisch formalisme, met name in het het werk van Vladimir Propp, die in zijn analyse van Russische sprookjes 31 functies onderscheidde. Functie betekent hier dan dat de handeling van een personage bepaald wordt door haar specifieke bijdrage tot de ontwikkeling van het geheel der gebeurtenissen. Op grond daarvan wordt in het Franse structuralisme (R. Barthes) een onderscheid gemaakt tussen enerzijds kernfuncties (fonctions cardinales), die a.h.w. het skelet van een verhaal uitmaken, en anderzijds katalyserende functies (catalyses), die de ruimten tussen die kernen opvullen. Samen met indices en informanten (die de sfeer van het gebeuren bepalen, resp. de gebeurtenissen en personages situeren in tijd en ruimte) vormen zij de zgn. ‘functionele syntaxis’ van het verhaal. Zie ook actant. Lit: V. Propp, Morphology of the folktale (1968²; 1928) R. Jakobson, ‘Linguïstiek en poëtica’ (orig. 1960) in W.J.M. Bronzwaer e.a. (red.), Tekstboek algemene literatuurwetenschap (1977), p. 96-106; ook in B. van Heusden e.a. (red.), Tekstboek literaire cultuur (2001), p. 22-33 Cl. Bremond, ‘En lisant une fable’ in Communications (1988) 47, p. 41-62.
|