Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdporte-manteauwoordEtym: Fr. > Eng. port(e)manteau = kapstok, valies, koffer; Eng. portmanteau word = vlechtwoord. Type van woordspeling waarbij een nieuw woord gevormd wordt door twee of meer woorden door een vorm van blending of contaminatie met elkaar te combineren (vorm van klankkruising), zoals in vilaingue (vilain/bilingue), infotainment (informatie/entertainment) of triomfatalisme (triomfalisme/fatalisme). Verwante termen zijn mot-valise (Ned. kofferwoord) of hypogram (Gr. hypo-grafein = eronder schrijven). O.m. in de Engelse taal werden heel wat dergelijke combinaties als neologisme in de woordenschat opgenomen (zgn. lexicalisering), o.m. brunch (breakfast/lunch), Oxbridge (Oxford/Cambridge), smog (smoke/fog). Zie ook ontbreekwoord, paragram en verdichting. De term porte-manteau (of porte-manteauwoord) werd geïntroduceerd in deze zin door L. Carroll (Through the Looking Glass, 1872): ‘it’s like a portmanteau – there are two meanings packed up into one word’. In J. Joyces experimentele roman Finnegans Wake (1939) komen talloze porte-manteauwoorden voor, die elk woorden uit verschillende talen kunnen vermengen. De techniek wordt hier zo systematisch toegepast dat aan de verdubbelingen en verglijdingen van de woordbetekenissen geen halt kan worden toegeroepen, vooral omdat de context, normaal een rem op ambiguïteit, hier telkens zelf uit gelijkaardige woordwoekeringen bestaat. Men vindt de techniek, met minder radicale consequenties, ook in het werk van Franse auteurs als R. Queneau en B. Vian, in Duitsland bij A. Schmidt en bij ons in de poëzie van Claus en Lucebert. Ook in nonsenspoëzie vinden we dit soort samentrekkingen terug als vormen van woordenspel, vgl. Huizinga’s gedicht ‘De Oerbosbrand’ met vormingen als ‘Urinoceros’, ‘Petrolifant’, ‘Pastoorlam’ en ‘Lichtekooievaar’ (Olivier en Adriaan, z.j., p. 46-47). Lit: J. Dierickx, ‘Les “mots-valises” de l’anglais et du français’ in Revue des langues vivantes (1966), p. 451-459 D. Attridge, Peculiar language: literature as difference from the Renaissance to James Joyce (1988).
|
|