Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdnonsenspoëzieEtym: Fr. non-sens = zonder zin, on-zin, kolder. Subgenre van de poëzie dat inhoudelijk wordt gekenmerkt door de absurde ideeënwereld die erin wordt opgeroepen (vandaar ook de Nederlandse term kolder), terwijl in de vormgeving vaak een herkenbaar traditioneel metrisch (metrum) patroon wordt aangehouden waardoor een humoristisch effect ontstaat. Vaak wordt gebruik gemaakt van niet-bestaande woorden (neologisme). Dit genre was vooral in de Engelse literatuur in de 19de eeuw geliefd, zoals blijkt uit E. Lears The book of nonsense (1846), maar ook in Nederland zijn er tal van 19de-eeuwse voorbeelden, o.m. in het werk van De Schoolmeester. Bekend werden de latere nonsensverzen van C. Buddingh’ in diens Gorgelrijmen (1953) en Het gevleugelde hobbelpaard (1961). Dikwijls kan men achter deze nonsenspoëzie rationele bedoelingen vermoeden, maar doorgaans geeft deze poëzie blijk van het totaal verwerpen van elke logica en van de vlucht in een imaginaire, absurde wereld met bizarre eigen wetten en conventies. Vandaar dat men het genre aantreft bij vertegenwoordigers van het dadaïsme en surrealisme. Nonsenspoëzie behoort tot het genre van het light verse. Het is verwant met de burleske literatuur en met absurdisme. Soms heeft de nonsenspoëzie de vorm van een parodie of pastiche-2. Een goed voorbeeld van een nonsensgedicht is: Ik ben een blauwbilgorgel, Bloemlezingen uit de Nederlandstalige nonsenspoëzie werden samengesteld door V. van de Reijt in Ik wou dat ik twee hondjes was (200320) en R.H. Zuidinga onder de titel Droggen zijn bedroom (1984).
Eerste uitgave van Lears Book of nonsens (1846). [bron: A.G.H. Bachrach e.a. (red.), Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur, dl 7 (19832), p. 12].
Lit: E. Morpurgo, Nonsenspoëzie (1960) W. Tigges, An anatomy of literary nonsense (1988) P. Kohler, Nonsens: Theorie und Geschichte der literarischen Gattung (1989) A. Liede, Dichtung als Spiel. Studien zur Unsinnspoesie an den Grenzen der Sprache, 2 dln (19922) J.J. Lecercle, Philosophy of nonsense. The intuitions of Victorian nonsense literature (1994) J. Uglow, Mr Lear. A life of art and nonsense (2018) T. Swifty, Perplexion. Your pea-green guide to nonsense literature (2018).
|
|