Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmacaronisch gedichtEtym: Neolatijn macaronicus < It. dialect maccerone = type van pasta dat gold als grof voedsel voor gewoon volk; Middeleeuws Gr. makaria = bouillon met gerstgrutten. Vorm van burleske poëzie (burleske literatuur) waarin twee of meer talen met elkaar worden vermengd om een humoristisch of parodiërend effect te bereiken (Du. Nudelverse = vermicelliverzen). Het genre werd genoemd naar de bundel Maccharonea (1490) van de Italiaan T.D. Odassi, maar kwam eerst in de 16de eeuw tot bloei in het werk van een andere Italiaan, T. Folengo. Zijn oorsprong vindt het in klassiek-Latijnse gedichten waarin verbasterde volkslatijnse of Griekse woorden en uitdrukkingen werden aangewend. Zo vindt men Latijn en Nederlands (en mengvormen daarvan) in de volgende strofe uit het gedicht ‘De huishoudelijke vergadering [van de Gids-redactie]’ van J.J.L. ten Kate: HEYE per sonetticum John O’Mill (pseud. van J. van der Meulen) schreef in zijn bundels Lyrical laria (1956) en Curious couplets (1958) gedichten waarin hij Engels en Nederlands op een komische manier met elkaar vermengt tot zijn ‘dutch and double dutch’ (zie in dit verband ook steenkolenengels). Een leuk voorbeeld van een Nederlands-Frans macaronisch gedicht is ‘Chanson d’enfant’ van dezelfde auteur: Mon oncle qui, (uit Curious couplets, 1958; ook opgenomen in V. van de Reijt (red.), Ik wou dat ik twee hondjes was, 1982) Zie ook meertaligheid; vgl. ook pastiche-1. Lit: J. Dahl, Makkaronisches Poetikum (1962) F.W. Genthe, Geschichte der macaronischen Poesie (1829, herdr. 1970) F. Garavini & L. Lazzerini (red.), Macaronee provenzali (1984) S. Wenzel, Macaronic sermons. Bilingualism and preaching in late-medieval England (1994).
|