Voorbeeldig vertellen
(1985)–Anoniem Voorbeeldig vertellen– Auteursrechtelijk beschermdMiddelnederlandse exempelen
[pagina 95]
| |
NawoordHet exempel is misschien wel de meest karakteristieke vertelvorm die de Europese middeleeuwen hebben voortgebracht. Toch is het - zoals zoveel cultuurgoed uit dit tijdvak - geen oorspronkelijk middeleeuwse ‘uitvinding’, maar een erfstuk uit de oudheid. In de antieke retorica was het exemplum (van het Latijnse werkwoord ex-imere, ‘uit-nemen’) een middel waarmee in een politieke of juridische redevoering de juistheid van een bepaalde these kon worden gedemonstreerd, en wel aan de hand van een ‘exemplarisch’ voorbeeld uit het verleden. Met zulke exempla, korte verhaaltjes over precedenten, poogden redenaars via het verleden richting te geven aan de toekomst: het gedrag (goed of slecht, en met navenante gevolgen) van mensen van vroeger kon dienen als leidraad voor nu. Naast hun bewijskrachtige functie hadden exempelen ook een meer verstrooiend doel: als illustratieve verhalen bevorderden ze tevens de levendigheid (en dus uiteindelijk ook het effect) van een anders al gauw gortdroog betoog. Toen na de ondergang van de Romeinse beschaving het christendom de dominante cultuurvorm werd, zette de kerk de verworvenheden van het klassieke (heidense) denken niet radicaal overboord, doch besloot ze, waar mogelijk, dienstbaar te maken aan de eigen zaak. Zo verging het ook het exempel. Als verstrooiend medium behield het, uiteraard, zijn universele waarde; als bewijsmiddel onderging het een gedaanteverandering. De te verdedigen these was voortaan de christelijke waarheid, en de redevoering de christelijke preek. Daarmee was de levenskracht van het exempel weer voor eeuwen gewaarborgden hoe. In de vroege middeleeuwen was het domein van het exempel eerst en vooral de in het Latijn gestelde preek voor geestelijken. Hun moreel moest worden geschraagd, opdat zij mochten vol- | |
[pagina 96]
| |
harden in het veeleisende kloosterleven met zijn zo hoge taakstelling. Wat kon daarbij beter tot inspiratie dienen dan historische voorbeelden van modelmonniken? Zo putten de vroege exempla vooral uit het indrukwekkende leven van de kerkvaders, en vooral van hen die in afzondering van de wereld de ontberingen van de woestijn trotseerden voor christelijke deugden als eenvoud en zelfopoffering. Goed voorbeeld doet goed volgen! Of in deze zelfde vroege tijd ook al exempelen circuleerden buiten het Latijnse kloostercircuit - dat wil zeggen in de volkstaal, voor een ander publiek en wellicht dus ook met aangepaste inhoud en moraal - laat zich bij gebrek aan bronnen slecht bepalen, al lijkt het wel waarschijnlijk. Feit is in elk geval dat vanaf de tijd dat teksten in de volkstaal in neergeschreven vorm bekend zijn - vanaf de twaalfde eeuw - het exempel al spoedig van de partij is. Doch de glorietijd van het exempelgenre moest nog komen: in de dertiende, en meer nog in veertiende en vijftiende eeuw. Steeds sterker bleek het exempel, de concrete, boeiende anekdote, het aangewezen middel om, juist voor de theologisch minder onderlegden, abstracte geloofswaarheden te veraanschouwelijken. De ‘exempelhonger’ der gelovigen bleek onverzadigbaar, en de fantasie der predikers onuitputtelijk. En als het eenvoudige voorbeeld niet genoeg was, werd het meer spectaculaire zelden geschuwd. Ofschoon de neergeschreven teksten slechts een beperkt zicht bieden op de theatrale predikingspraktijk van de ware kanseltijgers, laten de exempelen ook in deze vorm genoeg doorschemeren aan effectbejag: met een goed exempel kon men het gehoor naar believen doen lachen, huilen of sidderen. Met dit alles verschoof in de twee-eenheid van lering en vermaak het zwaartepunt steeds meer in laatstgenoemde richting, om bij tijd en wijle zelfs te ontaarden in bedenkelijke standwerkerij. Reeds Dante beklaagt zich over deze ontwikkeling, terwijl het exempel ook bij de Hervorming een voorname steen des aanstoots was. Ook binnen de katholieke kerk wenste men paal en | |
[pagina 97]
| |
perk te stellen: in 1528 verbiedt het concilie van Sens de predikers bakerpraatjes (aniles fabulae) te vertellen. Maar inmiddels had zich het exempelgenre als een snelgroeiende bodembedekker door de middeleeuwse boekenwereld verspreid. In talloze prekencollecties waren exempelen opgenomen, en ook waren ze vaak als afzonderlijk genre bijeengebracht, om hetzij te dienen als repertoire voor weer nieuwe preken, hetzij als zelfstandige lectuursoort, ter lering en ook wel vermaak. Het is dank zij deze schriftelijke fixatie dat wij de middeleeuwse exempelen kunnen leren kennen - in de zekerheid dat het slechts de beperkte neerslag is van een nog veel rijkere traditie. Dit boekje biedt een summiere, vertaalde bloemlezing van exempelen die in het Middelnederlands bewaard zijn gebleven. Hoeveel Middelnederlandse exempelen er zijn, weet niemand. Zo'n telling is sterk afhankelijk van de definities die men wenst te hanteren - bij voorbeeld: rekent men ook verhalen in verzen met vergelijkbare inhoud en functie tot de exempelen? - en wordt bovenal bemoeilijkt door het ontbreken van een systematische inventarisatie. Stellig zijn het er echter meer dan duizend. De beste gids in dit oerwoud van bronnen is een boek uit 1926 (herdrukt in 1974): de herziene uitgave van het proefschrift - maar tevens meesterwerk - van de grote neerlandicus C.G.N. de Vooys. Hij verzamelde voor zijn Middelnederlandse legenden en exempelen talloze bronnen waarvan er toen (en nu nog) vele onuitgegeven waren, kamde ze uit op exempelen, groepeerde deze naar inhoud en schreef op basis hiervan een uitvoerige studie over het genre in de middeleeuwse Lage Landen. En hoewel sindsdien het materiaal met nieuwe vondsten is uitgebreid, De Vooys op allerlei detailpunten kan worden gecorrigeerd en ook zijn meer diepgaande visies voor tegenspraak vatbaar zijn (zoals zijn overtuiging dat de exempelen typische volkse vertelkunst vormen), is zijn boek nog altijd het absolute standaardwerk voor deze materie. Zonder zijn boek had dit boekje niet kunnen ontstaan. | |
[pagina 98]
| |
Waar in dit boekje zo weinig is geput uit zo veel, kan representativiteit onmogelijk worden gepretendeerd. Eerlijk gezegd is die representativiteit ook nooit beoogd, want steeds stond voorop de meer aantrekkelijke exempelen naar voren te halen. Het voor de moderne smaak soms vervelende maakwerk werd terzijde gelaten, ter wille van meer aansprekende vertegenwoordigers van het genre. Bij de keuze domineerde aantrekkelijkheid boven diepzinnigheid, en werd meer gelet op verhaal dan moraal. In het gunstigste geval kan dit boekje dan ook smaken naar meer; het kan dit meer in genen dele representeren, laat staan vervangen. Gelukkig leidde het welbewust ahistorische en onwetenschappelijke selectieprincipe in de praktijk tot vrij grote variatie aan exempelen van exempelen. Het is deze variatie waaraan hier nu aandacht moet worden besteed, alvorens de blik te richten op enkele dieper liggende constanten.
Elk voor zich vallen de exempelen nauwelijks te dateren, maar sommige vertegenwoordigers in deze kleine verzameling hebben mogelijk oeroude wortels. Zo is ‘Geen ruzie’ qua sfeer in het milieu van vroege woestijnvaders gesitueerd. Uiteraard is daarmee niet gezegd dat een exempel steevast de onmiddellijke identificatie tussen publiek en personages vereist, of zelfs maar dat de gepropageerde moraal in volle consequentie toepasbaar moet zijn in de werkelijkheid van lezers of luisteraars. Soms kan er duidelijk sprake zijn van strategisch majoreren: het exempel verbeeldt dan het ideaal, opdat de lezer zich hierdoor gestimuleerd voelt op zijn minst beter te leven. Dit geldt bij voorbeeld voor de exempelen die doen uitkomen dat in Gods ogen de absolute kuisheid hoger staat dan geslachtelijk verkeer (‘Maagd boven vrouw’, ‘Het meisje met de Jezuspop’, ‘De kuise herdersdochter’). Zulke exempelen kunnen natuurlijk een kloostergemeenschap bevestigen in haar zelfrespect, maar zijn evenzeer bruikbaar in de wereld als ‘pressiemiddel’. | |
[pagina 99]
| |
In het algemeen geldt voor exempelen dat ze vrij gemakkelijk transportabel zijn, en kunnen functioneren in zeer verschillende kaders van tijd, plaats en publiek. Soms lijkt het zichtbaar dat de tekst hiertoe is aangepast: zo doen de slotwoorden van ‘Bisschop naast Satan’ vermoeden dat hier met behulp van een tussenzin het oorspronkelijk beoogde geestelijkenpubliek is uitgebreid tot eenieder. Anderzijds houden specifieke elementen in de teksten soms ook lang stand, zoals het kleine staaltje kartuizerpropaganda in ‘Het joodse jongetje’. Ook de mate waarin de overgeleverde tekstvorm de oorspronkelijke ‘communicatie-situatie’ heeft bewaard, loopt uiteen: zo heeft ‘De dode en de levende ridder’ nog een authentiek ogende slotformule, eindigen enkele andere op een expliciet gebed, terwijl vele ontdaan zijn van zulke nadrukkelijke contextformules. Ook in andere opzichten loopt de vormgeving der exempelen ruimschoots uiteen: het meest opvallend in lengte, maar evenzo in sfeer en stijl. Daarbij varieert de toon van verheven (‘De kuise herdersdochter’) tot rijkelijk alledaags (‘Schelden doet pijn’), van zoetelijk (‘De twee monnikjes’) tot cru (‘De paus die zichzelf strafte’) en van sobere momentopname (‘Het schilderij’) tot breed uitgesponnen novelle (‘De dode en de levende ridder’). Daarbij zijn er nog extra opvallende uitschieters, zoals het mop-achtige ‘Weerman Socrates’, het barokke ‘Bisschop naast Satan’ en de operette van ‘Keizer in travestie’. Dat bij al deze variatie ook het gewicht van de in het exempel geïllustreerde les nogal varieert, spreekt vanzelf: soms lijkt het exempel primair ter veraanschouwelijking van een abstracte les bedacht, maar minstens zo vaak staat het verhaal voorop, met als meest extreme voorbeeld in deze verzameling de anekdotische geschiedenis van ‘Herman-Jozef’, een soort vrome Uilenspiegel. Maar bij alle verschillen tussen het hier verzamelde veertigtal mogen de vele overeenkomsten evenzeer worden onderstreept. Zo valt op dat veel exempelen het opnemen voor de | |
[pagina 100]
| |
zwakken: voor het kind (‘Augustinus en het kind’, ‘Twee kleine monnikjes’), de vrouw (‘De duivel als geldschieter’), de arme (‘Is Jezus dood?’, ‘Een kind per sacrament’). Deze solidariteit met de kansarmen is uiteraard primair een blijk van christelijke naastenliefde - die van het exempel doel én oorzaak is - doch geeft het exempel als verhaal dikwijls ook een eigen frappe. Exempelen spelen met het onverwachte, en ontlenen bijzondere charme aan de wijze waarop ze soms een minder vanzelfsprekende kant kiezen. Het verhaal moge steeds voorbeeld zijn, doorsnee is het nooit. Het genre leeft bij de gratie van het buitenissige, het uitzonderlijke en het wonderbaarlijke. Het wonder is in exempelen allesbehalve de wereld uit, integendeel - en ook dit heeft naast een religieuze (waarover aanstonds) ook een esthetische kant. (Zie ook de epiloog van ‘De dode en de levende ridder’: ‘Dit mooie wonder...’) Maar hoe verbazingwekkend en ten naaste bij ongeloofwaardig ook, essentieel voor het exempel is dat het als waar gebeurd kan gelden. Zou het immers voor het goede doel zijn verzonnen, dan zou het de kracht van bewijs-per-precedent verliezen. In alle exempelen is deze waarheidsgetrouwheid op zijn minst als impliciete pretentie aanwezig, en dikwijls doen de teksten moeite deze aanspraak expliciet te legitimeren. Zo vermelden ‘Het joodse jongetje’ en ‘Keizer in travestie’ een bronopgave, noemen ‘Hoe erg is de hel?’ en ‘De duivel en het kostersduo’ een zegsman, verwijst ‘Een Maria-koekje’ naar een relikwie en vermelden ‘Het schilderij’ en ‘Bisschop naast Satan’ een authentificerende plaats- en/of tijdsbepaling. Zulke authentificatie is voor het exempel, als gezegd, essentieel; vandaar ook dat de interne verhaallogica soms met - voor de moderne lezer - overdreven zorg wordt bewaakt. Een rationaliserende tendens is in veel exempelen dominant, en soms ogen zulke rationalisaties zelfs secundair, zoals in het moeizame slot van ‘Hoe de duivel ooit won’. Geloofwaardigheid is de spil waarom het exempelgenre | |
[pagina 101]
| |
draait, wil het zijn opbouwende precedentwerking kunnen vervullen. En om die opbouwende functie is het altijd begonnen. Het exempel stelt ons een voorbeeld: desnoods van hoe het niet, veel vaker van hoe het wel moet. Steevast krijgt in exempelen het recht zijn loop, zelfs in de hoogst zeldzame gevallen (‘Hoe de duivel ooit won’, ‘Hoogmoed komt voor de val’, ‘Verloren onschuld’) dat het verhaal slecht afloopt. Voor de overgrote meerderheid geldt het eind goed, al goed - zoal niet op aarde, dan toch hierna. De rotsvaste overtuiging dat uiteindelijk God in Zijn almacht aan de kant staat van het Goed, maakt exempelen voor de moderne verhaalsmaak tot een rijkelijk braaf genre. Men make niet de vergissing een en ander te herleiden tot de veronderstelde braafheid van ‘de middeleeuwse mentaliteit’ (wat zo iets ook moge zijn). De middeleeuwen waren bepaald niet zo braaf: al helemaal niet in de praktijk des levens, en eigenlijk ook niet zozeer in geschrifte (al gold de systematische ontkenning van waarden toentertijd zeker minder als compliment voor de kunstenaar). Het is, als men per se wil, de braafheid van het exempelgenre die men in dit boekje aantreft, en niet die van de tijd waarin het genre bloeide. Exempelen zijn nu eenmaal een positief genre. Ze spruiten voort uit de behoefte (bij producent en consument) aan constructieve, opbouwende verhalen, die de mens een weg door dit leven wijzen, of op zijn minst bijdragen tot versteviging van diens morele houvast. Wie (soms) anders wilde, las of schreef geen exempelen; vandaar dat het genre een karakteristieke, maar tevens beperkte blik geeft op de middeleeuwse geest. Doch velen schreven of (vaker nog) lazen wél exempelen, omdat men gaarne een zoveelste bevestiging kreeg van fundamentele waarden. Het verrassende van exempelen school dan ook niet in hun lessen, die door veelvuldig herhalen voor het middeleeuwse publiek uiteraard eens zo bekend waren als voor wie enkel dit boekje uitleest. Eerder was de ‘spanning’ van het | |
[pagina 102]
| |
genre gelegen in de wijze waarop, steeds weer langs andere weg, de bekende leerstukken werden gedemonstreerd - waarmee de populariteit van het genre ook toen primair lijkt te hebben gelegen in het verhaal en niet zozeer in de moraal. Niet dát, maar hóe het recht nu weer zijn loop zou krijgen, hield het publiek bezig, en daarin toont het genre onuitputtelijke originaliteit. Binnen het verwachtingspatroon bevinden zich ontelbare realisatiemogelijkheden: nu eens toont het verhaal een ontwikkeling van slecht naar goed (‘Spugen om de waarheid’, ‘De vette abt’) of omgekeerd (‘Verloren onschuld’, ‘Hoogmoed komt voor de val’), dan wel een meer complex handelingsproces (‘De edele moordenaar’, ‘De dode en de levende ridder’, ‘Keizer in travestie’); dan weer is het verhaal stationair, met volharding in het goede (‘Is Jezus dood?’) of ook wel in het kwaad (‘Hoogmoed komt voor de val’). Hier de ontmoeting - gewenst, onverwacht of miskend - met Maria; daar een spiegelbeeldige confrontatie met de duivel, en dit alles voor de meest verschillende personages, soms geholpen door een priester of tegengewerkt door een jood. Enzovoort, etcetera. Voor exempelen geldt wel bij uitstek het grondbeginsel van middeleeuwse esthetica, dat in schier eindeloze variatie op bekende schema's de ware schoonheid schuilt.
Al valt dus een esthetische dimensie de exempelen allerminst te ontzeggen, hun grondslag is uiteraard religieus. Tussen goddelijke voorzienigheid en duivelse verzoeking woekert de zwakke, individuele mens met zijn vrije wil. Kiest hij voor Goed of Kwaad? Exempelen kunnen hem steunen in de keuze voor het Goed, al is het maar door middel van het besef dat het nooit te laat is om een verkeerde keuze te herroepen, en dat Maria daarbij steeds zal helpen. Als voedingsbodem voor de laatmiddeleeuwse Mariadevotie wordt dikwijls gewezen op de gestegen behoefte, een middelaar te weten in de oneindige afstand tussen mens en God. In zekere zin zijn ook exempelen zo'n | |
[pagina 103]
| |
intermediair, en lijken ze in eenzelfde behoefte geworteld: in het verlangen namelijk om het bovennatuurlijke toegankelijk te maken voor de menselijke maat. Exempelen leren hoezeer het transcendente al van deze wereld is: ze tonen de alomtegenwoordigheid van het onzichtbare. Ze slaan een brug tussen abstract en concreet, en confronteren de mens met de reële gedaanten van goed en kwaad. Helaas zijn die van het kwaad in dit leven vaak zichtbaarder dan het goed: dat de duivel op ons loert is voor zondaren evidenter dan dat God en Maria over ons waken. Maar talloze exempelen bewijzen gelukkig het laatste. Vaak is een wonder nodig om de manifestaties van het goed zichtbaar te maken: een verschijning in realiteit of visioen, of een gebeurtenis waarachter de Voorzienigheid of de Genade kan worden vermoed. Om de mens de goddelijke presentie te doen beseffen, schiet deze soms de zintuigen te hulp, met licht (‘Bisschop naast Satan’), geluid (‘Eeuwig is als ogenblik’) of zoete geur (‘De non en het altaardoek’). Uiteraard gaat de duivelse aanwezigheid met tegengestelde effecten gepaard: duisternis (‘De paus die zichzelf strafte’), lawaai (‘De duivel als geldschieter’) of stank (‘De duivel en het kostersduo’). De exempelen laten weinig onbeproefd om de gelovigen te doordringen van de doorgaans onzichtbare realiteit van het bovenmenselijke - een kernprobleem voor vrijwel elke godsdienst (zie bij voorbeeld ook ‘Liefde maakt blind - en ziende’). Een keten komt tot stand: van God naar Zijn Zoon, van de Zoon naar Maria, van Maria naar haar beeld en van haar beeld naar een tot leven gewekt beeld. Soms gaat het toenaderingsproces zo ver, dat het heilige (en ook wel het boze) wordt gereduceerd tot al te menselijke proporties, en zelfs wordt geïroniseerd (‘Getrouwd met Maria’, ‘De notulen van de duivel’). Dit relativeren heeft echter nooit tot doel om het verhevene ook maar in enig opzicht te ontwijden; enkel om het beter te kunnen bevatten, begrijpen en bereiken. Het voornaamste medium daarbij is steeds weer de | |
[pagina 104]
| |
tekst, die wie (nog) niet zelf heeft gezien, kan laten delen in de ervaring van hen die ooit wel zo gelukkig waren. Op de volheid van het directe schouwen mag in dit leven niemand hopen; over de mogelijkheid tot lezen of luisteren beschikt in beginsel iedereen. Dit is de ultieme kracht van het exempel. Het woord is woord geworden. |
|