De non en het altaardoek
Eens was men in een nonnenklooster de altaardoeken aan het wassen. De doeken werden in een boomgaard uitgespreid om te drogen. Een devote non hield er een oogje op en beschermde ze door middel van stro tegen de zon. In haar hart dacht de non: ‘Hier lag ooit het lieve Jezuskindje op.’ Deze gedachte vervulde haar met vroomheid.
Dit alles gebeurde in de uren dat men in het klooster verplicht was om te zwijgen, zodat de non niet mocht spreken zonder speciale toestemming. Op het moment dat de non een vrouw met een mooie baby in haar armen zag aankomen, dacht ze dan ook: ‘Zou die vrouw mij nu willen spreken?’ De vrouw kwam naderbij, maar de non keerde haar de rug toe. Daarop zette de mooie vrouw het kleine kind op het altaardoek. Toen de non dit zag, riep ze luid: ‘O, mevrouw, wat doet u nu? Daar mag niemand anders op liggen dan onze heer Jezus Christus!’ Maar Onze Lieve Vrouwe Maria - want zij was het - antwoordde: ‘Dochter, schrik niet, dit zijn de luiers van mijn lieve kind.’
Op hetzelfde moment zag de non de vrouw niet meer. Ze besefte dat het Onze Lieve Vrouwe was geweest, en ze schreide bittere tranen, bedroefd omdat ze zo tegen de moeder Gods was uitgevaren. Het altaardoek waarop het kind had gelegen, rook wonderlijk zoet. Men gebruikte het alleen nog maar tijdens de missen op hoogtijdagen. En dan hing er zo'n zoete geur in de kerk, dat alle aanwezigen zich erover verbaasden.