me je ziel, en ik zal je zoveel rijkdom en vreugde geven als je nooit eerder hebt gekend.’ Maar de ridder antwoordde: ‘Dat doe ik liever niet.’ Toen zei de duivel: ‘Geef me dan de ziel van je vrouw, en dan krijg je daartoe bovendien nog vijftien jaar respijt.’ Toen won de hebzucht het bij de ridder; het kwam tot een akkoord tussen hen beiden. Aan het eind van het gesprek zei de duivel: ‘Ga nu naar huis; daar zul je, als je op een bepaalde plaats zoekt, een grote schat aantreffen, bestaande uit goud, zilver en edelstenen. Vergeet echter niet mij na het verstrijken der vijftien jaren op deze zelfde plek je vrouw te brengen!’ Dit beloofde de ridder; hij keerde terug naar huis, waar hij op de door de duivel genoemde plek inderdaad een schat ontdekte. Met dit kapitaal kon hij zijn land en de door hem verpande bezittingen terugkopen, en weer personeel in dienst nemen.
Doch de tijd verstreek; een paar jaren gaan snel voorbij en de dag naderde, waarop hij zijn vrouw aan de duivel zou moeten overdragen. Hij sprak tot haar: ‘Vrouw, maak u gereed; morgen vroeg moeten wij samen ergens heen.’ De vrouw werd angstig, aangezien ze niet gewoon was met haar man mee te gaan; ze bad nederig tot Maria, of deze haar zou willen beschermen tegen alles wat haar zou kunnen overkomen. Ze vertrokken te paard en toen ze enige tijd onderweg waren, kwamen ze langs een kapelletje. De vrouw verzocht haar man daar binnen te mogen gaan om te bidden. (Ze was nog altijd niet gerust.) Terwijl de ridder haar paard bij de teugels hield, ging ze de kapel binnen; in haar gebed vroeg ze Maria of deze zich over haar wilde ontfermen. Tijdens het bidden viel ze in slaap, en haar man begon te mopperen dat hij zo lang moest wachten. Op dat moment verscheen de maagd Maria in de gedaante en de kleding van zijn vrouw. Ze besteeg het paard en reed met de ridder weg, die niet beter wist of hij had zijn vrouw bij zich, die echter nog lag te slapen in de kapel...
Toen de ridder op de afgesproken plaats aankwam, begon de