Twee kleine monnikjes
In een klooster leefden eens twee jonge monnikjes, die bij de schriftlezing hoorden dat Jezus ooit zei: ‘Waar er twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden.’ Uit deze woorden begrepen de twee kleine broeders, dat ze zalig zouden worden, indien ze dikwijls onder hun tweeën vertrouwelijk over Onze-Lieve-Heer zouden spreken. Ze gingen daarom vaak naar een geheime plek toe, waar ze rustig over Hem konden praten. Ze namen altijd een kussentje mee, dat ze tussen zich in legden. Dan vertelden ze elkaar over Jezus, en hoopten dat hij bij hen op het kussentje zou komen zitten. Heel eerbiedig vertelden ze elkaar devote verhaaltjes, op hun eigen kinderlijke manier; ze hadden er absoluut geen kwade bedoelingen mee.
Toen de monnikjes dit al een poos gewoon waren te doen wilde hun abt wel eens weten waar ze zo vaak naar toe gingen. Op een keer ging hij stiekem achter hen aan, om te weten te komen waar ze uithingen en wat ze daar deden. Hij bespiedde hen zoals ze daar devoot bij elkaar zaten, pratend over Jezus, met het kussentje tussen hen in. Op dat moment opende Jezus de ogen van de abt. Deze zag hoe een klein kind tussen de monnikjes op het kussentje zat, terwijl ze met innigheid over Jezus spraken. (Het was uiteraard Jezus zelf, in de gedaante van een klein kind, maar dat begreep de abt toen nog niet.)
De abt vroeg zich af hoe het kind daar gekomen was. Nauwlettend sloeg hij het gade. Hij werd er zo door in beslag genomen, dat hij zichzelf verried, en dientengevolge bemerkten de kleine broeders zijn aanwezigheid. O, wat schaamden ze zich, dat ze daar zo samen zaten! Haastig trokken ze het kussentje