De vrouw ging aan de een snel voorbij, terwijl ze de ander lang aankeek. De ene onderwierp ze van verre aan een onderzoek, terwijl ze de ander zeer na kwam... Soms legde ze haar handen teder op de mond van degenen die daar sliepen. Geen bleef onaangeraakt of onbezocht. (Op deze wijze maakte de Heer voor de oude geestelijke zichtbaar, wat de duivel gewoon is onzichtbaar te doen, namelijk ons inwendig beroeren.)
Ten slotte vertoonde de vrouw zich bij degene die zij zo te zien zocht, en bleef staan voor een bepaald bed. Het was een jonge broeder, die eerst onlangs monnik geworden was. De duivelse vrouw raakte zijn hand aan en deed de deken een stukje van zijn hoofd. Zachtjes beroerde zij de slapende monnik en sprak met heldere stem: ‘O, onzinnig mens, wat heb je hier te zoeken? Sta snel op en volg mij! En zeg ook aan je vriend, dat hij na jou moet vertrekken. Ik zal bij de deur op je wachten!’ Toen dit gezegd was, spoedde de duivel zich door de deur waardoor hij gekomen was. De jonge monnik was wakker geworden, zat rechtop in bed, en krabde zich het voorhoofd. Hij keek om zich heen, omdat hij wilde weten wie hem gewekt had. Toen hij niemand zag, legde hij zijn hoofd weer neer en viel in slaap, maar niet in de Heer...
's Morgens informeerde de geestelijke die deze dingen had gezien, zijn abt Robert (zaliger nagedachtenis) over de dingen die waren gebeurd. Als een goede, bezorgde herder, die geen schaap dat aan hem toevertrouwd was wilde verliezen, vroeg de abt onder vier ogen de jonge monnik naar zijn gedachten. Hij vermaande hem streng en wees hem nauwkeurig op zijn plichten; doch hij ontving als antwoord dat de jonge broeder in het geheel niet werd beroerd door enigerlei lelijke of onreine gedachte, doch juist met vaste wil vorderde op de door hem ingeslagen weg. Maar hier deed de boze hem liegen! Want door toedoen van de duivel was zijn hart de toegang tot het geloof ontzegd, opdat de zalige vergiffenis niet binnen kon gaan via de poort van biecht en boetedoening. Toen de abt een en ander