Toen hij het heilige lichaam van onze Heer had ontvangen, vroeg hij er ook een voor zijn vrouw. De priester gaf hem een ongewijde hostie, die de man in zijn mouw stak en naar zijn vrouw bracht. Toen hij thuiskwam, zei hij: ‘Ik breng u het lichaam van onze Heer.’ Hij stak zijn hand in zijn mouw... en trok er een pasgeboren kind uit! De man werd daardoor zeer in verlegenheid gebracht, want hij had niet om een kind gevraagd; hij had er al genoeg.
Alle kinderen van de man kwamen om met het mooie kind te spelen. Maar toen de vrouw het kind zag, was zij zeer verdrietig en schold ze haar man uit, omdat hij voor haar een kind had meegebracht. ‘Hebben we niet genoeg kinderen? Je moet niet nóg een kind thuis brengen! Ik wil het niet hebben en zal het niet houden. Breng het maar weer terug naar de pastoor, die het je gegeven heeft.’ De goede man ging weer terug naar de pastoor en zei: ‘Lieve vader, toen ik het sacrament dat ik van u ontving, aan mijn vrouw wilde geven, trok ik een pasgeboren kind uit mijn mouw. Mijn kinderen gingen er meteen mee spelen, maar mijn vrouw is ontevreden en heeft mij erom uitgescholden. Zij wil het niet houden, omdat ze al genoeg kinderen heeft.’
Toen de priester dit hoorde, begreep hij dat het hier Gods werk betrof. Hij zei de man naar huis terug te gaan; hij zou hem weldra volgen. De priester volgde de goede man met een processie, haalde het beminde kindje op en gaf de vrouw het heilige sacrament. Daarna ging hij in processie terug naar de kerk.