Een Maria-koekje
Er bestaat een verhaal over een vrome kartuizer, die zo ontzettend graag van Onze Lieve Heer wilde vernemen wat Maria en haar dierbare kind zoal deden tijdens hun verblijf in Egypte. Toen gebeurde het op een keer dat hij in een visioen te zien kreeg hoe Maria een vrouwenhemd zat te naaien, terwijl de Here Jezus, haar zoon, daar eerbiedig naar stond te kijken. Nadat het hemd was genaaid nam Onze Lieve Vrouw een schaar, waarmee ze heel handig en netjes alle draadjes afknipte; vervolgens legde zij het hemd op haar schoot; streek met de schaar de naden plat en vouwde het op. Zij deed dit alles zo keurig dat de kartuizer er met veel genoegen naar keek.
Toen het hemd helemaal gereed was, gaf Maria het aan haar lieve zoon Jezus, die het naar de vrouw bracht voor wie het bestemd was. Toen hij daar aankwam stond deze op het punt te gaan bakken. Ze nam haar hemd in ontvangst en gaf Jezus het door zijn moeder verdiende geld en bovendien een flink stuk deeg. Jezus was blij met het deeg en bracht het bij zijn moeder thuis. En Maria maakte er een mooie platte koek van, waarna ze, al even vaardig, een klein vuurtje stookte, waarop ze de koek bakte. Toen de koek klaar was, deelde Maria hem in drieën: één deel gaf ze aan haar lieve zoon, een ander deel aan Jozef en het derde - het kleinste - hield ze voor zichzelf. Maar toen de koek verdeeld was vroeg Jezus: ‘Moeder, wat krijgt de kartuizer, die dit allemaal gadeslaat?’ Daarop brak Maria haar deel weer in tweeën, en gaf haar zoon een helft om die aan de kartuizer te geven. Jezus pakte het stuk koek, ging ermee naar de kartuizer en duwde het zo ferm in diens mond, dat deze uit zijn trance geraakte en Jezus probeerde te grijpen, die echter voor zijn ogen verdween. Maar de broeder behield het stuk koek, en men zegt dat het nog altijd in het klooster ligt waar deze goede monnik ooit leefde.