De koning werd zeer boos op het kind en liet uit zijn gehele land de mooiste en edelste vrouwen komen, omdat hij erachter wilde komen of hij echt een slechte adem had. Ze kwamen; en hun bevindingen waren, dat hij een frisse adem had. Toen werd de koning nog bozer op het kind, en wilde hij zich op de jongen wreken. Hij vergat in zijn woede de belofte aan de vader van het kind. Hij deelde zijn boswachter in een brief mee dat hij de volgende dag vroeg een groot vuur moest maken, en de eerste mens die de koning daar heenzond, moest verbranden. De koning gelastte de zoon van de hofdienaar de volgende morgen vroeg op te staan en naar de boswachter te gaan. Hij moest hem vragen of hij had gedaan, wat de koning hem had opgedragen.
De jongeman deed wat de koning hem vroeg. Hij stond 's morgens vroeg op en reed naar het bos. Onderweg las hij de gebeden van Onze Lieve Vrouwe, zoals hij elke dag placht te doen. Ook hoorde hij graag elke dag de mis; en toen hij zo voortreed, hoorde hij het luiden van de klokken van een kluizenaarshut. Hij reed er naar toe en vroeg zich af of hij daar misschien de mis zou kunnen bijwonen. Toen hij daar aankwam, vond hij de kluizenaar juist gereed om de mis op te dragen. Hij steeg af en ging de kapel in, waar hij aandachtig naar de mis luisterde.
Toen de kluizenaar het heilige sacrament zou ontvangen, vloog er een witte duif boven het altaar met een brief in de mond die zij op het altaar liet vallen. Toen de kluizenaar dat zag, was hij zeer verheugd: een boodschap van de Heilige Geest! Na beëindiging van de mis nam hij de brief op en kuste hem driemaal met grote innigheid voor hij hem las. Er stond in geschreven dat Maria, de godin van het hemelrijk, hem gebood de jongeman die zijn mis had bijgewoond, niet te laten vertrekken voor het middaguur voorbij was. De kluizenaar dankte God en Maria, zijn zalige moeder. De jongeman wilde verder gaan toen hij de mis had gehoord, maar de kluizenaar zei hem: