met haar aan in een poging haar te schande te maken; hij bedacht een smerig plan, waarvoor hij de gedaante aannam van een wijs en belezen man, die door alle geleerden werd beschouwd als een groot theoloog. Zo mengde hij zich onder studenten en edelen, zodat hij vaak in de gelegenheid was om met hen naar het keizerlijk hof te gaan en als raadsman van de keizer op te treden. Op een van die bijeenkomsten bracht hij het geval ter sprake en zei: ‘O, heer keizer en geachte aanwezigen, luister naar mij! In uw land is een misdaad begaan waarover God zeer verbolgen is; degene die haar begaan heeft zal hiervoor gestraft moeten worden, of anders zal uw gehele land door rampen worden geteisterd.’ Toen de keizer en zijn edelen dit hoorden, vroegen ze de geleerde geschrokken om welke misdaad het ging en wie haar gepleegd had. Hij antwoordde: ‘Heren, ik zal het u vertellen. Het betreft de edele hertogin van Bourbon, die u allen voor een vrome vrouw houdt, hetgeen op zich niet onjuist is. Ze heeft echter een kind gekregen van haar zoon en dit na de geboorte ongedoopt van het leven beroofd.’
Na deze mededeling, die zo volledig in strijd was met de reputatie van de vrouw, zaten de keizer en zijn edelen als aan de grond genageld. Nadat hij enige tijd had gezwegen en had nagedacht over dit ongelofelijke verhaal sprak de keizer ten slotte: ‘Wat u over deze vrouw vertelt kan niet waar zijn, want zij is zo vroom en deugdzaam, hoe zou uitgerekend zij ons in verderf kunnen storten?’ En de duivel (in de gedaante van de geleerde) antwoordde: ‘Heer keizer, houd mij, ten einde dit te kunnen onderzoeken, in verzekerde bewaring totdat u die vrouw hebt ondervraagd en laat in de stad een groot vuur aanleggen. Wanneer zal blijken dat ik u heb belogen, verbrand mij daar dan in, maar indien u de vrouw schuldig mocht bevinden, verbrand háár dan in dat vuur.’
De edelen gingen met dit voorstel akkoord, maar de keizer kreeg het benauwd bij de gedachte dat hij de hertogin omwille van haar misdaad tot de dood zou moeten veroordelen. Hij