Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdletterConventioneel teken dat in alfabetisch schrift (alfabet) gebruikt wordt om een taalklank aan te duiden. Zowel in handschrift als in druk worden tal van lettertypen gebezigd. Letters kunnen onderscheiden worden in majuskels (majuskelschrift) of hoofdletters en minuskels (minuskelschrift) of kleine letters; in de typografie spreekt men van kapitaal (of bovenkast) en onderkast. De vorm van de schrijfletter is afhankelijk van de schrijfbeweging (ductus), de snelheid waarmee geschreven wordt, het gebruikte schrijfmateriaal en de hoek van pen en hand ten opzichte van het perkament of papier. Letters kunnen er bij een identieke ductus heel verschillend uitzien. Aan onze huidige schrijf- en drukletter liggen het Romeinse alfabet en schrift ten grondslag: de capitalis quadrata en de capitalis rustica, beide majuskelschriften en gebruikt als sierschrift. Onder invloed van het gebruiksschrift ontstonden cursieve varianten die weer opgewaardeerd werden tot een nieuw sierschrift: de unciaal (majuskelschrift) en de halfunciaal (minuskelschrift). De laatste benaming is verwarrend, in feite heeft de halfunciaal niets met de unciaal te maken. Na de ineenstorting van het Romeinse Rijk ontstond er een wildgroei van schriftsoorten, waaraan een eind kwam tijdens de regering van Karel de Grote (742-814) die in 789 per decreet de productie van heilige boeken uniformeerde, hetgeen omstreeks 800 leidde tot een nieuwe boekletter, de Karolingische minuskel, een letter die uitmunt door zijn leesbaarheid. Uit de Karolingische minuskel ontstond het gotische schrift van de late middeleeuwen, dat door de (Italiaanse) humanisten vervangen werd door de littera antiqua, die weer teruggreep op de Karolingische minuskel, en aan de wieg stond van de romein-drukletter. Op zijn beurt heeft de drukletter de schrijfletter beïnvloed: de gotische letter verdwijnt van de 16de tot en met de 18de eeuw geleidelijk uit Europa, behalve uit Duitsland waar zij zich ontwikkelt tot fractura en Schwabacher. De activiteiten van vooral de Italiaanse en Nederlandse kalligrafen (kalligrafie) met hun schrijfboeken zijn in dit verband eveneens van invloed geweest. De antiqua drukletter werd eind 15de eeuw ontworpen als tegenhanger van de gotische drukletter door Nicolaus Jenson in Venetië. Via aanpassingen in de drukkerij van Aldus Manutius (waar ook de cursief ontstond) ontwikkelde de antiqua zich in de 16de eeuw in Frankrijk door toedoen van letterontwerpers als Garamond en Grandjon en grote drukkers als Plantijn en Elsevier. Een letter met een merkwaardige geschiedenis is de cursieve variant van de gotische letter, de civilité, rond 1555 door Granjon ontworpen; de benaming van de letter hangt samen met de gedrukte etiquetteteksten die teruggaan op de De civilitate morum puerilium van Erasmus (1530). In de 18de eeuw verfijnden Baskerville, Didot en Bodoni de drukletter. Beroemde Nederlandse letterontwerpers zijn S.H. de Roos en Jan van Krimpen. Het gegoten loden letterstaafje (resultaat van achtereenvolgens het snijden van een negatief beeld op een stempel, het slaan van een positieve afdruk in een matrix en het gieten van een negatief beeld in een gietfles) heeft intussen plaats gemaakt voor de langs fotografische of elektronische weg ontworpen letter. In de begintijd van de boekdrukkunst is een bepaalde drukkerij te herkennen aan het gebruik van een bepaald soort letter; in de 16de eeuw is het aantal typen reeds zo uitgebreid en verbreid dat een drukkerij alleen nog door een bepaalde combinatie van gebruikte letters herkenbaar is. Met name andersoortig typografisch materiaal (versierde kapitalen e.d.) kan dan meer tot identificatie bijdragen dan de veel gebruikte lettersoorten. De bibliograaf (analytische bibliografie-1) die niet van een uitgeversadres voorzien drukwerk wil toeschrijven aan een bepaalde drukker zal zich genoodzaakt zien het typografisch materiaal te beschrijven en te vergelijken. Tegenwoordig kan dat door het scannen van typografisch materiaal en het onderbrengen ervan in databestanden. Voor incunabelen is de nummering van de gotische kapitaal ‘M’, de zgn. Proctor-Haebler-nummering, in zwang geweest. De gebruikte letter kan ook in een letterformule beschreven worden door het opmeten van corpsmaat en kopmaat, x-hoogte en kapitaalhoogte. In de typografie (drukkunst) wordt de letter gemeten met typografische punten. Voor de codicologie en middeleeuwse paleografie heeft men behoefte aan een duidelijke nomenclatuur voor de diverse schriftsoorten. Lieftinck heeft daartoe een internationaal aanvaarde indeling in drie lettersoorten ontworpen naar objectief bepaalbare kenmerken: littera textualis, littera cursiva en littera hybrida; en daarnaast een indeling naar schrijfniveau van currens (laag), via libraria (midden) naar formata (hoog). Een indeling op louter formele criteria is voorgesteld door Gumbert. Daarbij is het mogelijk aan de hand van drie letters die elk twee varianten kennen (nl. de ‘a’, de ‘l’ en de lange ‘s’) een kubusmodel te construeren waaruit het al of niet voorkomen van bepaalde schriftsoorten in bepaalde gebieden en perioden evident wordt.
H. van Krimpens ‘Parade van boekletters’. [bron: H. van Krimpen, Boek over het maken van boeken (19862), p. 303].
Lit: G.I. Lieftinck, Manuscrits datés conservés dans les Pays-Bas, dl. 1 (1964) W. & L. Hellinga, The fifteenth-century printing types of the Low Countries (1966) H.D.L. Vervliet, Sixteenth century printing types of the Low Countries (1968) Ph. Gaskell, A new introduction to bibliography (19742), p. 9-39 J.P. Gumbert, ‘A proposal for a Cartesian nomenclature’ in Miniatures, scripts, collections. Essays presented to G.I. Lieftinck, dl. 4 (1976), p. 45-52 Ch. Enschedé, Type foundries in the Netherlands from the fifteenth to the nineteenth century (19782) J.M.M. Hermans & G.C. Huisman, De descriptione codicum (19813), p. 44-53 F. van der Linden, Over letters en schrift en de beginselen van het schrijven (1983) K.F. Treebus, Tekstwijzer (19832), p. 42-51 G. Noordzij, De streek. Theorie van het schrift (1985) H. van Krimpen, Boek over het maken van boeken (19862), p. 223-303 D.B. Updike, Printing types, their history, forms and type (20014) P. Dijstelberge, De beer is los!; Ursicula: een database van typografisch materiaal uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw als instrument voor het identificeren van drukken (2007).
|