Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdgebruiksschriftTerm voor het niet-kalligrafische, cursieve schrift dat steeds naast de verschillende boekschriften heeft bestaan vóór en enige tijd na de opkomst van de boekdrukkunst ten behoeve van administratieve doeleinden en het persoonlijk briefverkeer. Kenmerkend voor een gebruiksschrift zijn het gebruik van een smalle, harde pen en het meeschrijven van de luchtlijnen. Het gebruiksschrift van de Romeinen was aanvankelijk de capitalis cursiva of majuskelcursief. In de 3de eeuw n. Chr. werd deze schriftsoort geleidelijk vervangen door de minuskelcursief die zich op sommige plaatsen tot in de 8ste eeuw handhaaft. De Karolingische minuskel, die zich in de 8ste eeuw ontwikkelt, kent geen cursieve variant als gebruiksschrift: het is een typisch boekschrift. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat de behoefte aan een gebruiksschrift tot in de 11de eeuw ontbreekt door het economische en staatkundige verval: er wordt vrijwel alleen in de kloosters geschreven (scriptorium). Omstreeks 1100 ontstaat, waarschijnlijk onder invloed van de laat-Karolingische oorkondenschriften, de gotische littera cursiva, die tot het einde van de 13de eeuw alleen als gebruiksschrift zou fungeren. De humanisten (humanistisch schrift) ontwikkelden in de 15de eeuw een eigen gebruiksschrift: de littera italica. Uiteindelijk verdwijnen in de 16de en 17de eeuw de uniforme gebruiksschriften: het geschreven woord krijgt het persoonlijke karakter van de individuele schrijver.
Gebruiksschrift als boekschrift. [bron: B. Engelhart & J.W. Klein, 50 eeuwen schrift (19883), p. 150].
Lit: C. Samaran, L'histoire et ses méthodes (1961), een bijdrage van J. Mallon, p. 553 e.v. E. Strubbe, Grondbegrippen van de paléografie der Middeleeuwen (19645), p. 18 B. Engelhart & J.W. Klein, 50 eeuwen schrift (19882), p. 116-121, 170-175.
|
|