Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdunciaalEtym: Lat. uncus = gebogen, gekromd. Van de Romeinse cursief (capitalis cursiva) afgeleid majuskelschrift, dat als boekschrift in de 4de eeuw n. Chr. tot bloei kwam. De unciaal onderscheidt zich van de capitalis cursiva door de rondere vormen, het ontbreken van schreven of voetjes en het ontstaan van stok- en staartletters (bijv. d, h, l, p, q). De schriftsoort verspreidde zich over heel Europa en kende in de 5de eeuw al grote regionale stilistische verschillen. Van de 5de tot de 8ste eeuw was de unciaal erg populair, hoewel de overgeleverde bronnen een enigszins vertekend beeld zullen geven: ongeveer een derde van de uit die periode daterende teksten is geheel of gedeeltelijk in unciaal geschreven. Het lettertype is tot in de late middeleeuwen bewaard gebleven in de lombarden. Naast de unciaal wordt de halfunciaal onderscheiden, waarvan men vroeger ten onrechte dacht dat deze van de unciaal was afgeleid.
Lukas 4:36 in Romeins unciaalschrift. [bron: K.F. Treebus, Tekstwijzer (19884), p. 24]
Lit: E. Strubbe, Grondbegrippen van de paleografie der Middeleeuwen (1973), p. 63-68 J.J. John, ‘Latin paleography’ in J.M. Powell (red), Medieval studies. An introduction (1976), p. 9-10 B. Engelhart & J.W. Klein, 50 eeuwen schrift (19882), p. 123 B. Bischoff, Paläographie des römischen Altertums und des abendländischen Mittelalters (19862; reprint 20094), p. 86-92.
|
|