Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdauteurEtym: Lat. auctor = voortbrenger < augere = vermeerderen, doen groeien. De producent van een (literaire of niet-literaire) tekst; de oorspronkelijke schrijver van een tekst bij wie het geestelijk eigendom op die tekst berust, zoals dat in het moderne auteursrecht wordt erkend en vastgelegd. In Jakobsons communicatiemodel is de auteur de ‘zender’ van de boodschap. Naar gelang van genre, traditie en waardering kent de term tal van varianten als: bard, dichter, journalist, romancier, troubadour, enz. Dat de term schrijver als synoniem geldt voor auteur, duidt aan hoezeer wij geschreven communicatie nu als vanzelfsprekend aannemen in de letterkunde. Dit synoniem geldt overigens niet voor auteurs uit het verleden. Vóór de uitvinding van de boekdrukkunst werden alle boeken met de hand geschreven: met de ‘scriver’ van een boek werd doorgaans de afschrijver bedoeld, d.w.z. de kopiist, terwijl de auteur vaak clerk genoemd werd. Zie in dit verband ook amanuensis. De auteur kan zijn identiteit verschuilen achter een pseudoniem of helemaal anoniem blijven, al dan niet bij wijze van mystificatie. Soms berust het auteurschap bij meerdere biografische personen (schrijverscollectief). De belangrijke bijdrage van de uitgever op het vlak van de algemene presentatie en vaak zelfs van de verbale structuur van de tekst (editing) lijkt de autonomie van de individuele auteur meer en meer te relativeren. Tegenwoordig is het zelfs niet ongebruikelijk dat een auteur zijn verhaal aan een journalist of aan een ghostwriter vertelt, die – zonder dat dit altijd wordt vermeld – verantwoordelijk is voor de definitieve redactie van de tekst. Bij interviews ligt het wettelijk auteurschap bij de interviewer. Het concept van het individuele auteurschap is overigens van relatief recente datum. In orale literaturen worden teksten vrij en naamloos doorgegeven en getransformeerd. Shakespeare, die zichzelf vooral zag als leverancier van succesvolle scenario’s, herwerkte voortdurend zijn eigen teksten met medewerking van de andere leden van zijn theatergezelschap en getroostte zich niet de moeite ze onder eigen naam in druk te vereeuwigen. Pas vanaf de romantiek, toen de klassieke imitatio-idee werd vervangen door noties als creativiteit, genie, inspiratie en originaliteit, wordt de tekst fundamenteel beschouwd als de uitdrukking van de individuele persoonlijkheid van de auteur. Overeenkomstig daarmee kreeg in de 19de eeuw de notie plagiaat zijn huidige reikwijdte en werd de wettelijke bescherming ertegen verbeterd (auteursrecht). In de literatuurstudie kreeg deze opvatting vorm in het leggen van verklarende verbanden tussen de schrijversbiografie en het oeuvre (positivisme). Ook de vroege freudiaanse interpretaties reduceerden het literaire werk grotendeels tot zijn biografische bron (literatuurpsychologie). De verschillende autonomiebewegingen hebben in de eerste helft van de 20ste eeuw de auteur van zijn geprivilegieerde positie verdrongen (bijv. intentional fallacy). In het verlengde van deze kritiek heeft de narratologie de schijnbare aanwezigheid van de auteur in het verhaal pogen te verduidelijken met begrippen als verteller en implied author. Het structuralisme en poststructuralisme hebben met hun radicaal kritische taal- en subjectopvattingen het auteursbegrip helemaal versplinterd. De auteur wordt dood verklaard (R. Barthes) en slechts gezien als de ‘plaats’ waar talige en culturele codes opereren; de deconstructie bekritiseert de futiele pogingen om de steeds verglijdende betekenissen van de tekst te verankeren in de identiteit van de auteur; het intertekstualiteitsdenken ziet elk auteurschap als onvermijdelijk en oneindig collectief (palimpsest-2). Toch kan de literatuurstudie de realiteit van het auteursbegrip niet ontkennen. De leven-en-werken-benadering is blijven doorleven in de literatuurgeschiedschrijving en -kritiek, maar vooral ook bij de ‘gewone’ literatuurconsumenten, die er een voor de hand liggende metonymie van oorzaak en gevolg in zien. Het gezag (autoriteit – zie ook auctor en auctoritas) van de tekst waaraan de lezer zich welwillend onderwerpt, berust op een geloof in de persoonlijke aanwezigheid en intentionaliteit van zijn auteur (auteursintentie). Als de lezer bekend is met mogelijk relevante biografische realia omtrent de schrijver – wat mede door de literaire journalistiek niet zelden het geval is – zal deze kennis een rol spelen bij de constructie van de implied author. Zo zal het besef dat verhaalde feiten op authentieke ervaringen of overtuigingen van de schrijver teruggaan, een extra dimensie schenken aan de leeservaring. Lit: N. van Lingen, Auteursrecht in hoofdlijnen (1975) F. van Oostrom, Aanvaard dit werk. Over Middelnederlandse auteurs en hun publiek (1992) D.G. Kropf, Authorship as alchemy (1994) R. Selbmann, Dichtersberuf. Zum Selbstverständnis des Schriftstellers von der Aufklärung bis zur Gegenwart (1994) M. Couturier, La figure de l’auteur (1995) E.A. Andersen e.a. (red.), Autor und Autorschaft im Mittelalter (1998) Th. Bein e.a. (red.), Autor – Autorisation – Authentizität (2004) A. Bennett, The author (New critical idiom) (2004) R. Carpenter e.a., Literary couplings. Writing couples, collaborators and the construction of authorship (2006) S. Whidden (red.), Models of collaboration in nineteenth-century French literature. Several authors, one pen (2009) G. Bouwmeester, N. Geerdink & L. Ham, 'Een veelstemmig verhaal. Auteurschap in de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur' in Nederlandse letterkunde 20 (2015), p. 215-236 K. McCarthy, I, the poet. First-person form in Horace, Catullus and Propertius (2019) I. Berensmeyer, G. Buelens & M. Demoor (red.), The Cambridge handbook of literary authorship (2019).
|