Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdkopiistTerm uit de codicologie voor degene die de codex in materiële zin vervaardigt, niet te verwarren met de auteur, de geestelijke vader van de tekst. De Middelnederlandse literatuur is vrijwel uitsluitend in apografen (apograaf, allograaf-2), afschriften van beroeps- en gelegenheidskopiisten, bewaard gebleven; er zijn slechts enkele autografen (autograaf): handschriften van de auteur zelf. Doorgaans gebruikte de kopiist een ander handschrift als legger soms schreef hij wastafels af. Het werk van de kopiist of afschrijver stond als uiterst zwaar bekend. Alvorens met het eigenlijke afschrijven te kunnen beginnen moest de kopiist eerst zijn schrijfmateriaal (perkament, papier, inkt en pennen) prepareren en de katernen vouwen, prikken en liniëren. Na het schrijven kwam de rubricatie, de correctie en het zetten van custoden en katernsignaturen (katernsignatuur). Ook na de middeleeuwen worden nog tal van teksten afgeschreven door min of meer professionele kopiisten, die dan vaak een functie als secretaris hebben. Zo is de apograaf van Trijntje Cornelis (ed. H.M. Hermkens, dl. I, 1 (1987), p. 34-42) door Huygens' secretaris vervaardigd, en ook Hoofts Historien zijn gekopieerd door een assistent van de Amsterdamse secretaris Mostaert. Zie ook amanuensis.
Kopiistenwerkplaats waar een opdrachtgever het resultaat bekijkt. [bron: H. Pleij, Het gevleugelde woord (2007), p. 59].
Lit: Th. Glorieux-De Gand, Het woord van de kopiist; colofons van gedateerde handschriften (1991) J. Trithemius, De lof der kopiisten (vertaald door W. Devriendt uit het Latijn, 2009) H. Kienhorst, De productie van handschriften in een middeleeuws klooster (2011).
|
|