Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdoriginaliteitEtym: Lat. origo = oorsprong. Term uit de literaire kritiek voor een kwaliteit (nl. oorspronkelijkheid) die vooral sinds de romantiek hoog genoteerd staat en doorgaans beschouwd wordt als een belangrijke voorwaarde voor waardevolle literatuur en kunst. Oorspronkelijkheid impliceert vrijheid en onafhankelijkheid van de kunstenaar inzake keuze en thematiek (inhoud) en/of literaire vormgeving (vorm); ten aanzien van het werk impliceert originaliteit in ieder geval uniciteit. Als zodanig is het begrip min of meer tegengesteld aan imitatio, hoewel ook in de renaissance regelmatig de nadruk gelegd werd op het belang van een individuele stijl. Hoe minder een auteur epigoon wil zijn en hoe verder hij zich verwijderd houdt van alles wat te maken heeft met conventies, des te groter zal de kans zijn dat hij vernieuwingen toepast die originaliteit verraden. Dat geldt bijvoorbeeld reeds in de renaissance voor anti-idealistische dichters als J. Six van Chandelier, M. van de Merwede en W.G. van Focquenbroch. De aanhanger van een normatieve poëtica zal minder gemakkelijk origineel werk scheppen dan degene die, in afwijking van een geldende wet, ondogmatisch te werk gaat. Sommige kunstenaars zochten hun oorspronkelijkheid te realiseren in verzet tegen de conventies van de burgerlijke maatschappij, zoals bijv. de bohémien, hetgeen overigens niet altijd hoefde samen te gaan met het scheppen van originele kunst. Typisch voor het begrip is het ‘opvattelijk’ karakter ervan. Menigeen - kunstenaar en criticus - spreekt erover en acht originaliteit een positief te waarderen zaak; weinigen zijn echter in staat exact aan te geven bij welke auteur en in welk werk originaliteit concreet aanwijsbaar is. De originaliteitseis behoort tot het terrein van de literatuuropvattingen en is als zodanig een conventie geworden; zie evenwel ook oncreatief schrijven. Lit: C. de Deugd, Het metafysisch grondpatroon van het romantische literaire denken (1966), p. 24 e.v. G.J. Vis, Johannes Kinker en zijn literaire theorie (1967), p. 28-32 H. Miedema, 'Originaliteit in de kunstenaar?' in Handelingen Ned. Philologencongres 38 (1984), p. 477-492 M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, ‘Najaar 1649: Jan Six van Chandelier overnacht in Toulouse; drie anti-idealistische dichters’, in Id. (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis (1993), p. 255-259 J. Jansen, Brevitas. Beschouwingen over de beknoptheid van vorm en stijl in de renaissance (1995), p. 160-170 R. Mortier, L’originalité: une nouvelle catégorie esthétique au siècle des Lumières (1982) F. Meltzer, Hot Property: the stakes and claims of literary originality (1994) B. Mourits, ‘Zelf bedacht. Invloed of originaliteit: van romantiek naar relativisme’ in Parmentier 12 (2003), 3-4, p. 19-23 R.G. Sumillera, Invention: The language of English renaissance poetics (2019).
|