Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdepigoonEtym: Gr. epi-gonos = na-geborene, nakomeling. Term uit de literaire kritiek voor een schrijver die geen originaliteit vertoont in zijn werk, maar het werk van anderen al te slaafs en als enig model navolgt. Hoewel een dergelijk schrijver tot een grote vormbeheersing kan komen, ontbreekt hem eigen vinding. Epigonisme (het fenomeen) en epigonenliteratuur (het tekstuele resultaat) worden doorgaans negatief geëvalueerd omdat ze imitatie, reproductie en conservatisme huldigen in plaats van creatie en originaliteit. In de praktijk is het echter bijzonder moeilijk vast te stellen wat precies epigonisme is, omdat er in elke beweging of stroming een zekere overeenkomst in het werk van een aantal auteurs valt waar te nemen. Bovendien is de eis van originaliteit niet in elke literaire periode even sterk gesteld; ze wordt vooral vanaf de romantiek steeds nadrukkelijker geformuleerd (esthetiek van de identiteit/oppositie). Vaak wordt de term epigoon dan ook gebruikt om er een kwaliteitsoordeel mee uit te drukken in de zin van: ‘tweederangs auteur die schrijft vanuit dezelfde poëticale opvattingen als eersterangs auteur X’. In die zin kan men bijv. Hein Boeken zien als een epigoon van Kloos en Verwey. Vooral in de tijd van Forum en bij de naoorlogse aanhangers van de ideeën van Ter Braak en Du Perron werd de term in deze pejoratieve zin veel gebruikt. Verdere voorbeelden zijn gemakkelijk te vinden. De geschiedenis van de kinderliteratuur leert dat in ons taalgebied H. van Alphen een groot aantal epigonen kende (P. ‘t Hoen, Riemsnijder, J.F. Müller). In navolging van hun meester bepaalden zij gedurende zowat een eeuw de kinderpoëzie niet alleen qua thematiek, maar ook qua toon en stijl. Andere voorbeelden zijn het Italiaanse marinisme en het Spaanse gongorisme als epigonale navolging resp. van Giambattista Marino en Luis de Góngora. In de renaissance, waarin navolging eerder regel dan uitzondering was, zag men overigens het epigonisme als een verkeerde manier van imitatio. De slaafse imitatie vormde de beginfase in het leerproces; als een gevorderde auteur desondanks deze vorm van navolging gebruikte, kon hij tot de epigonen gerekend worden. Erasmus betitelde de slaafse navolgers van Cicero als ‘simii’ (apen), terwijl de verkeerde navolgers van Lipsius werden aangeduid als ‘Lipsiomimi’ (Lipsius-nabootsers). Lit: C. David, ‘Ueber den Begriff des Epigonischen’ in W. Kohlschmidt & H. Meyer (red.), Tradition und Ursprünglichkeit (1966), p. 66-78 H. Asbeck, Das Problem der literarischen Abhängigkeit und der Begriff des Epigonalen (diss., 1978) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 2 (1994), kol. 1267-1273.
|